4.6 Grafieken en formules

• Wiskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

4.6 Grafieken en formules

Programma

- Grafieken.

- Grafiek tekenen bij tabel.

- Grafiek tekenen bij een formule.

- Huiswerk bespreken. 

- Zelfstandig verder met huiswerk.

Aan het einde van de les kan/weet ik....

- Een grafiek maken met een tabel.

- Een grafiek maken met een formule.

- Waarom je een scheurlijn gebruikt.

Na hoeveel uur is de kaars helemaal opgebrand?

lengte​​​​​van​​​​​de​​​​​kaars=84−7a

a=aantal​​​​​uren

1. 7 uur
2. 12 uur
3. 15 uur
4. 84 uur

Wanneer was de
temperatuur
het hoogste?

1. na 3 uren
2. na 4 uren
3. na 8 uren
4. na 14 uren

Waar denk je aan bij grafieken?

Grafiek bij een tabel.

1. Teken een horizontale as, hier komen altijd de gegevens van de bovenste rij van de tabel te staan. Neem steeds stapjes die even groot zijn.

2. Teken dan de verticale as, nu kijk je naar de gegevens in de onderste rij van de tabel. Kijk goed naar het grootste en kleinste getal en maak een handige verdeling zodat de grafiek niet al te groot wordt.

3. Schrijf bij de assen waar het over gaat.

4. Teken de punten van de tabel en teken de grafiek door deze punten. 

Maak een grafiek bij de volgende tabel. 

Waarom gebruik je (soms) een scheurlijn (zigzag-stukje) bij een grafiek?

Bereken

5r−3r⋅−2​​​​​voor​​​​​r=3

1. 4
2. -12
3. 33
4. -42

Van formule naar grafiek.

1. Maak een tabel bij de formule.

2. Teken een horizontale as de gegevens uit de bovenste rij van de tabel. Neem steeds even grote stapjes. 

3. Teken dan de verticale as, kijk goed naar het grootste en kleinste getal uit de onderste rij van de tabel en maak een handige verdeling. 

4. Schrijf bij de assen waar het over gaat. 

5. Teken de punten van de tabel en teken de grafiek door deze punten.

Vragen huiswerk?

Huiswerk nakijken

Daarna verder met het huiswerk voor maandag 15 januari 

t/m 61.

Ben je daar ook mee klaar, maak dan alvast de diagnostische toets.

Welke uitspraak is juist?

1. De lijnen in de grafiek is constant
2. De lijnen in de grafiek stijgt niet
3. De lijnen in de grafiek stijgen tot augustus
4. De lijnen in de grafiek stijgen tot juli

Bereken

2−(10−28):9

1. 4
2. -2
3. 0
4. 2

Wanneer teken je in een grafiek een vloeiende lijn?

1. Als de grafiek een rechte lijn is.
2. Als je geen punten weet.
3. Als de grafiek geen rechte lijn is.
4. Die bestaat niet.

Welke uitspraak is juist?

1. Bij de assen van een grafiek is de stap niet grootte altijd even groot
2. Bij iedere grafiek gebruik je een scheurlijn
3. Een grafiek gaat altijd door het punt (0,0)
4. Je maakt altijd eerst een tabel voordat je een grafiek tekent.