Grammatica opdr 1 tm 5

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b
• Leerjaar 1

H4 taalverzorging

Grammatica

WERKWOORDEN

Werkwoorden zijn de belangrijkste woorden in een zin. 

Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt. 

Zonder werkwoord heb je geen goede zin. 

WERKWOORDEN

Werkwoorden veranderen van vorm. Ze passen zich aan, aan wie of wat het doet. Dat noem je vervoegen.

fietsen > ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen, ik fietste, jij fietste, hij fietste, wij fietsten, we hebben gefietst

WERKWOORDEN

Werkwoorden kunnen ook van tijd veranderen. 

Tegenwoordige tijd  of verleden tijd

Is dit woord een werkwoord?

lopen

1. ja
2. nee

Is dit woord een werkwoord?

schrift

1. ja
2. nee

Is dit woord een werkwoord?

spelen

1. ja
2. nee

Is dit woord een werkwoord?

zien

1. ja
2. nee

Is dit woord een werkwoord?

honden

1. ja
2. nee

een beetje herhaling... 

Je hebt bij H2 geleerd wat een zelfstandig naamwoord en een lidwoord was.

Weten jullie het nog? 

Het antwoord staat op de volgende slide...

alles op een rijtje

Zelfstandige naamwoorden waren namen van mensen, dieren, dingen, aardrijkskundige namen en emotie. 

lidwoorden: de, het, een 

werkwoorden: woorden die zeggen wat er gebeurt of wat iemand doet. 

Er komen een paar zinnen

Jij moet kiezen of het een zelfstandige naamwoord, lidwoord of een werkwoord is. 

Kees gaat vrijdag volleyballen.

volleyballen =

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Johan loopt naar de winkel.

de =

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Mijn oma heeft de kachel aangemaakt.

heeft =

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Mo heeft een nieuw trainingspak.

trainingspak

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Yolina kan erg goed dansen.

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Zij winnen altijd alle wedstrijden.

winnen

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Papa leest een boek.

boek

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Ik heb overal paaseieren verstopt.

heb

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord

Noteer het werkwoord uit de zin:
Ik fiets morgen naar de stad.

Noteer het werkwoord uit de zin:

Harrie voetbalt als de beste!

noteer de zelfstandige naamwoorden uit de zin:
Jopie kookt graag soep.

Noteer het lidwoord uit de zin:

Ik maak mijn huiswerk altijd aan de keukentafel.

Noteer de werkwoorden uit de zin:

Wij gaan graag een stukje hardlopen.

Huiswerk

Maak opdracht 1 t/m 5

blz 79 tm 81