Les 37. 3.Fictie p.3 Tijd

O2B4 Welkom!
Ga direct op je plaats zitten in stilte
Op je eigen plek!
Laptops DICHT op je tafel leggen

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

O2B4 Welkom!
Ga direct op je plaats zitten in stilte
Op je eigen plek!
Laptops DICHT op je tafel leggen

Slide 1 - Slide

Fictie
Wat is fictie ook alweer?

Slide 2 - Slide

Tijd en plaats
Verhalen spelen zich altijd af op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip
Om tijdens het lezen niet in de war te raken, moet je je steeds afvragen waar de personages zijn en wanneer ze daar zijn. 

Slide 3 - Slide

Sfeer
Waar en wanneer het verhaal zich afspeelt, heeft vaak invloed op de sfeer. Bijvoorbeeld: De personages zitten na een dag skiën (tijd) met een kop warme chocolademelk een spelletje te doen in hun chalet (plaats). 
Dan is de sfeer gezellig of ontspannen
Sfeer voorbeelden: gespannen, benauwend, dreigend, geheimzinnig, gespannen, gezellig, griezelig, kil, onbezorgd, romantisch of verveeld.

Slide 4 - Slide

Perspectief
ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven;
wisselend perspectief: het perspectief ligt bij meerdere personen: de ene keer bij de één, de andere keer bij een ander. Soms kun je aan de titel van een hoofdstuk zien bij wie het perspectief ligt. Bijvoorbeeld: ‘Bo’ of ‘Tom’. Soms ontbreekt zo’n aanwijzing. Dan moet je het begin van elk hoofdstuk met extra aandacht lezen, om te weten bij wie het perspectief ligt.

Slide 5 - Slide

Tijd
Je leert tijdsprongen herkennen in een verhaal.

Slide 6 - Slide

Tijd
De gebeurtenissen in een verhaal worden in een bepaalde volgorde verteld. Als ze in de volgorde worden beschreven waarin ze gebeurd zijn, noem je dat chronologisch. Meestal worden de gebeurtenissen in een andere volgorde verteld. Er is dan een afwisseling tussen nu, eerder en later. 

Slide 7 - Slide

heden, flashback(verleden), vooruit(toekomst)
Het ‘nu’ noem je ook wel het vertelheden. Als er iets wordt verteld dat eerder is gebeurd, heb je te maken met een tijdsprong achteruit (naar het verleden). Een ander woord voor een tijdsprong achteruit is flashback. Het komt ook voor dat het opeens een paar dagen, weken of maanden later is. Dan is er sprake van een tijdsprong vooruit.

Slide 8 - Slide

Aan het werk!
Cursus 3 - Fictie
Paragraaf 3 - Tijd
Opdracht 1 + 2 + 3
Klaar? Vinger opsteken


timer
1:00

Slide 9 - Slide

Tot na de vakantie!
Dit is huiswerk!

Slide 10 - Slide