VT2g les 11/1/2023

Herhalen grammatica + woorden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalen grammatica + woorden

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van deze les kennen jullie alle woorden en grammatica van Kapitel 2.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Ken je de regels? 
Maak de zinnen af en controleer op de volgende dia.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Verbinden

Slide 6 - Slide

der
die
das
mannelijk
vrouwelijk en meervoud
onzijdig

Slide 7 - Drag question

voor mannelijke woorden gebruik je
voor vrouwelijke woorden gebruik je
voor onzijdige woorden gebruik je
voor meervoud gebruik je
das
der
die
die

Slide 8 - Drag question

DER
DIE
DAS
woorden op
-chen en -lein
de jaargetijden
de maanden
mannelijke personen, dieren en beroepen
vrouwelijke personen, dieren en beroepen
woorden op
-keit en -ung
meeste het-woorden
woorden op -schaft
meeste woorden op een -e
de dagdelen
de dagen
woorden op -heit
meervoud

Slide 9 - Drag question

Krijg je der, die of das?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

der Lehrer
want het is een mannelijke persoon

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

die Schule
want het woord eindigt op -e

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

das Buch
want het is een Nederlands het-woord

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

die Kinder
want het is meervoud

Slide 18 - Slide

Multiple choice
A, B of C ?
der die of das?

Slide 19 - Slide

Die Party ist cool.
... ist cool
A
Sie
B
du
C
Es
D
Er

Slide 20 - Quiz

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

der, die oder das?

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

der, die oder das?

Brille
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

     Grammatik: haben sein & werden
 Übungen

Slide 24 - Slide

haben & sein
hebben=haben      zijn =sein      
Ich  habe              ich bin            ik
du hast                  du bist           jij
er hat                     er ist             hij
wir haben             wir sind          wij
ihr habt                ihr seid           jullie
sie /Sie haben     sie/Sie sind    zij / U

Slide 25 - Slide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 26 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 27 - Drag question

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
hatte
B
ist
C
wird
D
hat

Slide 28 - Quiz

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 29 - Quiz

Wo .............. du deine Tasche versteckt?
A
habt
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 30 - Quiz

Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt. (sein)

Slide 31 - Open question

Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben. (haben)

Slide 32 - Open question

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide


hoe schrijf je 16 in het Duits? 

Slide 35 - Open question


hoe schrijf je 17 in het Duits? 

Slide 36 - Open question

Wie schreibst du 68 auf Deutsch?
A
achtensechzig
B
sechsundachtziger
C
sechundachtzig
D
achtundsechzig

Slide 37 - Quiz

Wie schreibst du 47 auf Deutsch?
A
siebundvierzig
B
siebenundvierzig
C
vierundsiebenzig
D
vierundsiebzig

Slide 38 - Quiz


hoe schrijf je 60 in het Duits? 

Slide 39 - Open question


hoe schrijf je 231 in het Duits?

Slide 40 - Open question

Welche Zahl hörst du?
A
14
B
16
C
13
D
12

Slide 41 - Quiz

Van een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Der Junge ist nett.
.... ist nett (hij)
A
Sie
B
wir
C
Es
D
Er

Slide 44 - Quiz

Die Mutter ist wütend.
... ist wütend
A
Sie
B
du
C
Es
D
Er

Slide 45 - Quiz


das Meer ist warm.
... ist warm.
A
Sie
B
du
C
Es
D
Er

Slide 46 - Quiz

Wörter 

Slide 47 - Slide

Quizlet

Slide 48 - Slide

Enquête 
https://forms.gle/Bf4gjEjhbxFtuzhg7 

Slide 49 - Slide