Week 27 DU 2 Mavo

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

FERIEN / URLAUB

Weekopdracht Week 27     

1. In deze les leer je woorden, waarmee je over het plannen van je vakantie kunt vertellen.   
2. Je herhaalt de modale hulpwerkwoorden.                                                           

• Neem eerst de woorden op de volgende slides goed door
• daarna bekijk je de grammatica-uitleg 
• en maak daarna de opdrachten!

der Campingplatz

der Strand

die Bahn

das Auto

das Hotel

das Meer

das Schwimmbad

das Camp

die Ferien

die Sommerferien

sich treffen

het zwembad

de vakantie

het kamp

afspreken

de trein

het hotel

de camping

de auto

de zomervakantie

het strand

de zee

Dänemark

Frankreich

Italien

Spanien

die Niederlande

die Türkei

Österreich

die USA

die Schweiz

Marokko

Suriname

Oostenrijk

Zwitserland

Nederland

Suriname

Denemarken

Marokko

de VS

Frankrijk

Spanje

Turkije

Italië

fahren

in den Urlaub fahren

übernachten

Gute Reise!

nach

Viel Spaß!

tauchen

ruhig

dort

nett

vielleicht

duiken

Veel plezier!

daar

misschien

rustig

rijden, gaan

Goede Reis!

op vakantie gaan

aardig

naar

overnachten

Wat betekent het woord tussen haakjes op de volgende slides?

(schlimm) Wenn es schlimm wird, gehen alle in ein festes Gebäude.

1. erg
2. slim
3. daar
4. tent

(schaffen) Ein platz in seinem Buch? Wir schaffen das!

1. zeilen
2. duiken
3. lukken
4. vissen

(Zelt) Alle müssen bei Gewitter raus aus dem Zelt.

1. erg
2. enthousiasme
3. tent
4. belevenis

(draußen) Ich liebe es, draußen in der Natur zu sein.

1. daar
2. erg
3. buiten
4. aardig

(Erlebnis) Was war dein bisher schönstes Camping-Erlebnis?

1. belevenis
2. tent
3. ergernis
4. enthousiasme

(Begeisterung) Die Begeisterung für das Segeln ist groß.

1. begeleiding
2. gijzeling
3. geest
4. enthousiasme

(genau) Das ist genau das richtige für dich.

1. geniaal
2. precies
3. daar
4. buiten

(segeln) Peter und Kim segeln auf einem Optimisten.

1. zeilen
2. duiken
3. lukken
4. vissen

(schaffen) Ein platz in seinem Buch? Wir schaffen das!

1. zeilen
2. duiken
3. lukken
4. vissen

Neem de grammatica goed door en maak vervolgens de opdrachten!

Was ist richtig?

Ihr ________ es nicht sehen.

1. kann
2. können
3. könnt
4. könt

Sander ________ mir helfen.

1. kannst
2. kann
3. könnt
4. kan

Wir ________ heute früher nach Hause gehen.

1. darf
2. dürft
3. darfst
4. dürfen

Ich ________ es ihnen nicht sagen.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Eline ________ nog lang warten.

1. muss
2. müss
3. müsst
4. musst

Ich komme nicht mit. Ich ________ noch packen.

1. mus
2. muss
3. müss
4. müs

________ Sie, wo Esra ist.

1. Wisst
2. Wissen
3. Weißt
4. weiß

Du ________ es bestimmt.

1. wisst
2. wissen
3. weißt
4. weiß

Hier ________ du keine Pommes und kein Eis essen.

1. darfst
2. darf
3. dürfst
4. dürf

Bij de modale hulpwerkwoorden zijn de ich en er/sie/es -vorm

1. hetzelfde
2. verschillend

Het werkwoord sollen heeft in het enkelvoud ________ klankverandering.

1. GEEN
2. wel een

Wollen, mögen, können, müssen, dürfen en wissen hebben in het enkelvoud ________ klankverandering.

1. wel een
2. GEEN

GA ZO DOOR!!!!

Hoe vond je het gaan?

1. heel goed
2. goed
3. moeilijk
4. redelijk

Licht je keuze toe!

Jouw opmerkingen/suggesties horen we graag!