1) Vervoeg werkwoord "kommen" - Ich zu Hause.
2) Vervoeg werkwoord "spielen" - Er oft mit Lego.
3) Vervoeg werkwoord "heißen" - Wir Lena und Anna.
4) Welk woord gebruik je om de uitgangen te onthouden?
5) Vertaal naar het Nederlands: immer
6) Vertaal naar het Nederlands: es gibt
7) Vertaal naar het Nederlands: wichtig