*Diagnostische toets werkwoordspelling

Diagnostische toets werkwoordspelling
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Diagnostische toets werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Hij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 2 - Quiz

Wat (vinden, tegenwoordige tijd) je van mijn nieuwe schoenen?
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 3 - Quiz

De jongens (ontmoeten, tegenwoordige tijd) elkaar op het voetbalveldje.
A
ontmoete
B
ontmoeten
C
ontmoette
D
ontmoetten

Slide 4 - Quiz

Als ik de takken (vasthouden, tegenwoordige tijd), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
vasthoudt
B
vasthoud

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De nieuwe spits kon niet aan de (wekken) verwachtingen voldoen.

Slide 6 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De (ontslaan) medewerker zoekt nu een nieuwe baan.

Slide 7 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De rechtbank besloot beide verdachten tegelijk te (berechten)

Slide 8 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Pak nu onmiddellijk je boek en (houden) je mond.

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De burgers van het (beschieten) dorp vluchtten de bergen in.

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (luiden, verleden tijd) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hardop (denken) liep Frits door het park.

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Thea en Bas waren zo laat vertrokken dat ze (vrezen, verleden tijd) te laat te komen.

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De dorpelingen liepen in stilte langs hun (verwoesten) huizen.

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De fotograaf (vergroten, verleden tijd) vorige week de foto.

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verbazen, tegenwoordige tijd) me steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

Slide 16 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Dat er ook 's winters iets in de tuin bloeit, heeft me altijd (verbazen).

Slide 17 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hoewel we de tekst goed geleerd hadden, (vergissen, verleden tijd) we ons vaak.

Slide 18 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De jachtopziener (bekijken, tegenwoordige tijd) een roedel herten.

Slide 19 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(raden) je zus nu wel het juiste antwoord?

Slide 20 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (verven) deur

Slide 21 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

het (verzetten) werk

Slide 22 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (haten) minister

Slide 23 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (verbreden) boulevard

Slide 24 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (bespreken) toets

Slide 25 - Open question

persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
A
pvtt
B
vd

Slide 26 - Quiz

persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?

Wie weet wat er vanavond gebeurd is?
gebeurd?
A
pvtt
B
vd

Slide 27 - Quiz

pvtt of vd?

Monica beweert dat ze snel verbrandt in de zon.
verbrandt?
A
pvtt
B
vd

Slide 28 - Quiz

Ik vond deze toets
A
makkelijk
B
redelijk
C
lastig
D
moeilijk

Slide 29 - Quiz