Lockdown Les 2b: Herhalen en oefenen werkwoordspelling H2B: pv, stam/ik-vorm

Werkwoordspelling 1
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling 1

Slide 1 - Slide

Vormen
  1. Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
  2. Persoonsvorm verleden tijd 
  3. Voltooid deelwoord 
  4. Infinitief (hele werkwoord) 
  5. Gebiedende wijs
  6. Tegenwoordig /onvoltooid deelwoord;
  7. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.



Slide 2 - Slide

les 2: werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Persoonsvorm verleden tijd 
Verschil stam en ik-vorm

Slide 3 - Slide

Oefenen en huiswerk 12-01

Maak de nu volgende opdrachten, dit is tevens het huiswerk voor 12 januari.
 
Stel volgende les vragen.

Slide 4 - Slide

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.
A
bepaald
B
bepaaldt
C
bepaalt

Slide 5 - Quiz

___ je zusje morgen 12 jaar?
A
Word
B
Wordt

Slide 6 - Quiz


A
Goed
B
Fout - verkeerdt
C
Fout - verkeert

Slide 7 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste PV en let goed op de tijd!

- Je ...... de werkwoordspelling nu vast een stuk beter! Bekijk anders nog eens de video :)
A
snapt
B
snapte
C
snapd
D
snapdt

Slide 9 - Quiz

Hij (geloven, tt) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 10 - Quiz

Wat (vinden, tt) je van mijn nieuwe schoenen?
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 11 - Quiz

De jongens (ontmoeten) elkaar gisteren op het voetbalveldje.
A
ontmoete
B
ontmoeten
C
ontmoette
D
ontmoetten

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De nieuwe spits kon niet aan de (wekken) verwachtingen voldoen.

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (luiden) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Thea en Bas waren zo laat vertrokken, zodat ze (vrezen, vt) te laat te komen.

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verbazen, tt) me steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

Slide 16 - Open question

Afgelopen weekend ___ (verven) hij het huis.
A
verfte
B
verfde

Slide 17 - Quiz

vanochtend ___ (shoppen) ik niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen) op internet.
A
shopde - surfde
B
shopte - surfte
C
shopde - surfte
D
shopte - surfde

Slide 18 - Quiz


A
Goed
B
Fout - ontruimten
C
Fout - ontruimden
D
Fout - ontruimde

Slide 19 - Quiz

Hij ___ (melden) gisteren dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).
A
melde - beïnvloede
B
meldde - beïnvloedde
C
melde - beïnvloedde
D
meldde - beïnvloede

Slide 20 - Quiz