h8

H8 oefentoets
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H8 oefentoets

Slide 1 - Slide

Chloë en Rania kopen voor € 10.000 spijkerbroeken en leer in. De verkoopopbrengst is € 25.000. Ze hebben 1.000 tassen verkocht. Bereken de toegevoegde waarde per tas. Schrijf je berekening op.

Slide 2 - Open question

De vrienden en kennissen van Eva vinden haar taarten zo lekker, dat ze er graag voor willen betalen. Eva moet bedenken hoeveel ze voor een taart wil vragen. Als Eva een taart zou kopen, betaalt ze daar € 15 euro voor. Als ze zelf een taart bakt, kosten de ingrediënten € 5. Het maken van een taart kost haar drie kwartier.
Bereken de besparing per gewerkt uur. Schrijf je berekening op.

Slide 3 - Open question

Gigi heeft een maandloon van € 2.882. Ze krijgt 8% vakantiegeld over haar jaarloon in mei, en in december nog eens een eindejaarsuitkering van 5% over haar jaarloon.
Bereken het totale salaris dat Gigi in een jaar verdient. Schrijf je berekening op.

Slide 4 - Open question

Paragraaf 1 De timmerfabriek
Voor de productie zijn drie productiefactoren nodig:
• arbeid;
• kapitaalgoederen;
• natuur.

Grondstoffen:
• zijn afkomstig uit de natuur;
• worden in het productieproces verwerkt tot eindproducten.

Tot de kapitaalgoederen van een bedrijf behoren:
• de voorraad grondstoffen;
• de voorraad eindproducten;
• het gebouw;
• de machines en gereedschappen.

De productie kan:
• kapitaalintensief zijn;
• arbeidsintensief zijn.

Slide 5 - Slide

Paragraaf 2 De kaasspeciaalzaak
Bedrijven kun je indelen in:
• bedrijfstakken;
• bedrijfskolommen.

Een bedrijfskolom bestaat uit:
• bedrijven die grondstoffen produceren;
• fabrieken die grondstoffen verwerken tot eindproducten;
• groothandelsbedrijven die eindproducten kopen en doorverkopen aan winkelbedrijven;
• winkels die eindproducten verkopen aan de consument.

Elk bedrijf in de bedrijfskolom voegt waarde toe aan het product.

Berekening:
verkoopopbrengst – waarde inkopen = toegevoegde waarde

Slide 6 - Slide

Paragraaf 3 Studie en beroep
Na het vmbo kun je doorleren op het mbo.

Welke opleiding geschikt is, hangt af van:
• de sector waarin je wilt werken;
• het beroep dat je wilt uitoefenen.

Een veelgebruikte indeling in sectoren is:
• primaire sector (agrarische bedrijven, visserij en mijnbouw);
• secundaire sector (industrie en bouwnijverheid);
• tertiaire sector (commerciële dienstverlening);
• kwartaire sector (niet-commerciële dienstverlening).

Er zijn beroepsopleidingen voor:
• de bouw;
• de techniek;
• de detailhandel;
• de administratie;
• de agrarische sector;
• de verzorging;
• de horeca.

Na een opleiding in het mbo is er vaak een vervolgopleiding mogelijk. Met zo’n vervolgopleiding kom je in aanmerking voor een betere functie.

Slide 7 - Slide

Paragraaf 4 Betaald en onbetaald werk
Arbeidsmotieven voor betaald werk:
• het loon;
• samenwerken met collega’s.

Arbeidsmotieven voor onbetaald werk thuis:
• zorg voor de kinderen;
• de werktijd zelf kunnen indelen.

Werkgevers moeten volgens de Arbowet zorgen voor:
• veilige arbeidsomstandigheden;
• gezonde arbeidsomstandigheden.

Je kunt:
• parttime werken;
• fulltime werken.
Gevolgen van korter werken:
• er is meer tijd voor het gezin en het huishouden;
• het gezinsinkomen daalt; • sommige uitgaven dalen (bijv. voor kinderopvang).

Betaald werk door flexwerkers:
• onregelmatig werk door oproepkrachten die direct worden ingeschakeld door een bedrijf als er werk is;
• tijdelijk werk door uitzendkrachten die via een uitzendbureau werk hebben.

Slide 8 - Slide

Paragraaf 5 Vakantiewerk

Een arbeidsovereenkomst:
• wordt afgesloten door een werkgever en een werknemer;
• bevat de arbeidsvoorwaarden van de werknemer.

De arbeidsvoorwaarden moeten voldoen aan:
• de cao;
• de wet.

Er zijn wettelijke regels:
• het loon dat minimaal betaald moet worden (Wet op het minimumloon);
• de tijd die maximaal gewerkt mag worden (Arbeidstijdenwet).

De arbeidsovereenkomst kan eindigen:
• in de proefperiode (als werkgever of werknemer de baan opzegt);
• als ouders van kinderen tot 16 jaar binnen vier weken bezwaar maken;
• op de afgesproken einddatum (bij een tijdelijke baan);
• na een opzegtermijn (bij een vaste baan). Een cao wordt gemaakt door:
• een werknemersorganisatie (vakbond);
• een werkgeversorganisatie.

Slide 9 - Slide

Paragraaf 6 Collectieve arbeidsovereenkomst
Het loon van de meeste werknemers wordt bepaald door:
• de functie van de werknemer;
• de loonschaal die bij deze functie hoort;
• de periodiek of trede die binnen de loonschaal van toepassing is.

In een cao staan regels over bijvoorbeeld:
• de functie van werknemers;
• het loon;
• extra beloningen;
• het recht op vakantie en verlof;
• de arbeidstijden;
• scholing en studie.

Werknemers kunnen informatie krijgen over een cao:
• bij hun eigen bedrijf (de personeelsafdeling);
• bij hun vakbond.

Slide 10 - Slide

Wat is een bedrijfskolom?

Slide 11 - Open question

Wat is een vakbond?

Slide 12 - Open question

Wat is een cao?

Slide 13 - Open question

Chloë en Rania hebben een flinke voorraad tassen. Waartoe behoort de voorraad tassen?
A
Natuur
B
Kapitaalgoederen
C
Arbeid

Slide 14 - Quiz

De sportschoenen die mevrouw Wester verkoopt, worden gemaakt in Azië. Via tussenhandelaren komen de schoenen uiteindelijk terecht in haar winkel. Daar worden ze aan de consument verkocht.
Welke volgorde geeft de juiste productieweg van de sportschoenen weer?
A
leerbewerker → groothandel → schoenenfabriek → sportwinkel → consument
B
leerbewerker → schoenenfabriek → groothandel → sportwinkel → consument
C
schoenenfabriek → groothandel → leerbewerker → sportwinkel → consument
D
schoenenfabriek → leerbewerker → groothandel → sportwinkel → consument

Slide 15 - Quiz

De mentor vertelt dat het goed is om uit te zoeken in welke sector je later wilt werken. Daarom doen Abby en Tomas een opdracht waarbij ze verschillende beroepen in de juiste sector moeten plaatsen.
Combineer de sectoren met de juiste beroepen.
Doe het zo: Neem de letters (a, b, c, d) over op het antwoordblad en zet het juiste cijfer (1, 2, 3, 4) erachter.

Slide 16 - Open question

Abby en Tom doen in de les een beroepskeuzetest. Bij Abby komt administratief medewerker als beroep uit de test.
Abby zegt: ‘Een administratief medewerker werkt altijd in de tertiaire sector.’ Tomas is het niet met haar eens: ‘Op een school is er toch ook een administratief medewerker? Dus dit beroep hoort in meerdere sectoren.’
Wie heeft of hebben gelijk?
A
Alleen Abby heeft gelijk.
B
Alleen Tomas heeft gelijk.
C
Beiden hebben gelijk.
D
Geen van beiden heeft gelijk.

Slide 17 - Quiz

Eva gaat een dag in de week minder werken. Ze is wel bang dat ze haar collega’s dan mist, maar ze ziet ook voordelen.
Noem, naast het hebben van collega’s, een arbeidsmotief voor betaald werk en een arbeidsmotief voor onbetaald werk

Slide 18 - Open question

In de cao voor het voortgezet onderwijs staat welke salarisschalen en bijbehorende bedragen er bestaan.
Welke van onderstaande afspraken wordt niet vastgelegd in een cao?
A
afspraken over (bij)scholing
B
de arbeidstijden
C
de omschrijving van de functie
D
het aantal lesuren dat Gigi gaat geven

Slide 19 - Quiz

Iedere werknemer van Albert Heijn heeft recht op vakantiedagen en vakantiegeld. Er zijn nog meer rechten voor de werknemers.
Noem twee andere voorbeelden van rechten die Timochin als werknemer bij Albert Heijn heeft.

Slide 20 - Open question