T12 BS2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen (herhaling BS1 en uitleg BS2)
Thema 5
Voeding en vertering
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 5
Voeding en vertering
Slide 1 - Slide
Wat is het doel van verteren?
A
Voedingsmiddelen klein maken.
B
Voedingsstoffen vermalen.
C
Voedingsstoffen zo klein maken dat ze door de darmwand kunnen.
D
Voedingsmiddelen omzetten tot ontlasting
Slide 2 - Quiz
Ziekteverwekkers hebben water, lucht, en een optimale temperatuur nodig om zich te vermenigvuldigen. Als je voedsel droogt conserveer je door ........ weg te halen
A
lucht
B
optimumtemperatuur
C
water
Slide 3 - Quiz
Wat is hier het enzym?
A
Blauw - A
B
Blauw - B
C
Rood - C
D
Het oranje deel
Slide 4 - Quiz
Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
Slide 5 - Quiz
Waar of niet waar? Door voedsel te conserveren groeien bacteriën en schimmels sneller.
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet
Slide 6 - Quiz
Conserveren van voedsel helpt alleen tegen schimmels en niet tegen bacteriën.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Hoe kun je voedsel conserveren ? Welk woord hoort er niet bij ?
A
drogen
B
frituren
C
vacuum
D
invriezen
Slide 8 - Quiz
Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
indicatoren
B
slotjes voor sleutels
C
stoffen die processen versnellen
D
stofjes die het beste werken bij 37 graden
Slide 9 - Quiz
Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 25 graden?
A
x (rood)
B
y (groen)
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk
Slide 10 - Quiz
Welke manier van conserveren: water uit het voedsel halen
A
Pasteuriseren
B
Steriliseren
C
Invriezen
D
Drogen
Slide 11 - Quiz
Tygo en Bo hebben een discussie over het conserveren van voedsel. Tygo zegt: ‘Vlees kun je lang bewaren als je het invriest tot −20 °C.’ Bo zegt: ‘Door voedsel te drogen kan er geen zuurstof bij, zodat bacteriën en schimmels zich niet kunnen voortplanten.’
Wie heeft of hebben er gelijk?
A
Alleen Tygo heeft gelijk
B
Alleen Bo heeft gelijk
C
Tygo en Bo hebben allebei gelijk
D
Geen van beiden heeft gelijk.
Slide 12 - Quiz
Wat houdt het conserveren van voedsel in?
A
Bedorven voedsel onschadelijk maken van micro-organismen
B
Voedingsmiddelen voorzien van vocht, warmte en zuurstof
C
De voortplanting van micro-organismen op voeding verhinderen
Slide 13 - Quiz
Er worden twee uitspraken gedaan over conserveren: Uitspraak 1: Steriliseren is het voedsel langere tijd verhitten op 100 graden of hoger Uitspraak 2: Verpakt onder beschermende atmosfeer betekent met extra zuurstof verpakt Welke uitspraak/uitspraken is of zijn juist?
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Beide uitspraken
D
Geen van beide uitspraken
Slide 14 - Quiz
B2: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Thema 5: Voeding en vertering
Slide 15 - Slide
Doelstelling
Je moet de functies van voedingsstoffen en voedingsvezel in voedingsmiddelen kunnen noemen
je moet zes groepen voedingsstoffen met hun functie en kenmerken kunnen noemen
Slide 16 - Slide
voedingsmiddelen
Alle producten die je eet of drinkt
Voedinsvezels: alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel
Functie: bevordering van de darmperistaltiek
Slide 17 - Slide
Voedingsstoffen
De bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen
Slide 18 - Slide
Bouwstoffen voor de vorming van cellen en weefsel
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitaminen
Slide 19 - Slide
Brandstoffen leveren energie
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitaminen
Slide 20 - Slide
Reservestoffen zijn opgeslagen in het lichaam
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitaminen
Slide 21 - Slide
Beschermende stoffen zorgen ervoor dat je niet ziek wordt
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen
Vitaminen
Slide 22 - Slide
4 quizvragen
Slide 23 - Slide
Welke voedingsmiddelen horen bij de bouwstoffen?
A
Eiwitten en koolhydraten
B
Eiwitten, koolhydraten en vetten
C
Eiwitten, koolhydraten, vetten en water
D
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitamines
Slide 24 - Quiz
Welke voedingsmiddelen horen bij de brandstoffen?
A
Eiwitten en koolhydraten
B
Eiwitten, koolhydraten en vetten
C
Eiwitten, koolhydraten, vetten en water
D
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitamines
Slide 25 - Quiz
Welke voedingsstoffen horen bij de reserve stoffen?
A
Eiwitten en koolhydraten
B
Koolhydraten en vetten
C
Eiwitten, koolhydraten, vetten
D
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitamines
Slide 26 - Quiz
Welke voedingsmiddelen horen bij de beschermende stoffen?
A
Eiwitten en vetten
B
Koolhydraten en mineralen
C
Mineralen en vitamines
D
Vitamines en vetten
Slide 27 - Quiz
Doelstelling
Je moet de functies van voedingsstoffen en voedingsvezel in voedingsmiddelen kunnen noemen
je moet zes groepen voedingsstoffen met hun functie en kenmerken kunnen noemen