This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
H2 Interbellum par 1-3
Slide 1 - Slide
Doelen
Gevolgen van de Eerste Wereldoorlog kunnen benoemen.
Gevolgen economische crisis voor de opkomst van totalitaire stromingen
Kenmerken kennen van het Fascisme, Communisme en Nationaal-Socialisme
De belangrijkste politieke ontwikkelingen in VS, Nazi-Duitsland , Italië en Rusland (SU) omschrijven
Slide 2 - Slide
Begrippen, zie begrippenlijst
Verdrag van Versailles
Volkenbond
Republiek van Weimar
Dolkstootlegende
staatsgreep/revolutie
Beurskrach van Wallstreet
New Deal
Nationaal-Socialistische Arbeiders Partij
nationaal-socialisme
fascisme
Führer
communisme
collectivisatie
totalitair
Slide 3 - Slide
Personen
Hitler
Mussolini
Lenin
Stalin
F.Roosevelt
H.Hoover
Slide 4 - Slide
Jaartallen (tijdsbalk)
1914
1918
1919
1922
1923
1929
1933
1939
Slide 5 - Slide
KA tijdvak 9
1. Voeren van twee Wereldoorlogen
2. propaganda
3. Opkomst van totalitaire stromingen
4.De wereldcrisis
5. De Duitse Bezetting
6.Jodenvervolging
7. totale oorlog
8. Vormen van verzet tegen het Westers imperialisme
Neem ook je 10 tijdvakken door; stencil elo
Slide 6 - Slide
WOI
WOII
Interbellum
Slide 7 - Drag question
Hoe worden de jaren 20 in Amerika ook wel genoemd?
A
Gay Twenties
B
Yay Twenties
C
Roaring Twenties
D
Not so Yay Twenties
Slide 8 - Quiz
Hoe noemen we de periode tussen 2 oorlogen?
A
Interbellum
B
Tussentijd
C
La belle epoque
D
Roaring twenties
Slide 9 - Quiz
De lopende band zorgde voor goedkopere producten -> lonen kunnen stijgen -> stijging koopkracht -> meer vraag naar producten
Slide 10 - Slide
Wie was de uitvinder van de lopende band?
Slide 11 - Open question
De New Deal
A
Hoover
B
Roosevelt
Slide 12 - Quiz
De New Deal betekent
A
een pokerspel
B
een verkoopplaats voor nieuwe auto's
C
maatregelen om grote depressie tegen te gaan
D
verkoopovereenkomst
Slide 13 - Quiz
Wat was geen onderdeel van de New Deal?
A
Oorlog voeren met Nazi-Duitsland om economie te herlanceren.
B
Staatsinvesteringen in economie.
C
Regulering van financiële sector.
D
Uitkeringen voor werklozen
Slide 14 - Quiz
Deze bron gaat over de 'New Deal' Is de maker een voor of tegenstander?
A
Voorstander
B
Tegenstander
Slide 15 - Quiz
De crisis in de VS werd vooral beeindigd door...
A
het aanleggen van grote publieke werken
B
het verhogen van de uitkeringen
C
WO II
D
de New Deal
Slide 16 - Quiz
Kenmerkend aspect
Het totalitair karakter van het (...) politiek systeem
Slide 17 - Slide
Stalin
A
Kapitalisme
B
Communisme
Slide 18 - Quiz
Planeconomie?
A
Kapitalisme
B
Communisme
Slide 19 - Quiz
Vrijemarkteconomie
A
Kapitalisme
B
Communisme
Slide 20 - Quiz
welk woordje weg?
A
Lenin
B
collectivisatie
C
Stalin
Slide 21 - Quiz
Welke kenmerken van het stalinisme zijn te herkennen op het plaatje?
A
censuur en collectivisatie
B
collectivisatie en persoonsverheerlijking
C
persoonsverheerlijking en terreur
D
terreur en censuur
Slide 22 - Quiz
Welk begrip past bij de bron?
A
Collectivisatie
B
Strafkamp
C
Showproces
D
Planeconomie
Slide 23 - Quiz
Welk woord hoort niet bij het plaatje?
A
Indoctrinatie
B
Propaganda
C
Persoonsverheerlijking
D
Collectivisatie
Slide 24 - Quiz
A
Bondgenootschappen
B
Communisme
C
Nationalisme
D
Vijandbeeld
Slide 25 - Quiz
Wie is deze man?
A
Lenin
B
Stalin
C
Mussert
D
Mussolini
Slide 26 - Quiz
Gebruik de bron
→Wie is deze man?
A
Benito Mussolini
B
Adolf Hitler
C
Joseph Stalin
D
Anton Mussert
Slide 27 - Quiz
Wie was de bedenker van het fascisme?
A
Benny Mussolini
B
Bert Mussolini
C
Benito Mussolini
D
Bernard Mussolini
Slide 28 - Quiz
welke twee leiders van totalitaire regimes zijn dit?
A
Stalin en Mussolini
B
Hitler en Lenin
C
Stalin en Hitler
D
Mussolini en Hitler
Slide 29 - Quiz
Welk begrip hoort NIET bij fascisme?
A
verheerlijking leider
B
censuur
C
rassenleer
D
extreem nationalisme
Slide 30 - Quiz
Kenmerkend aspect
Het totalitair karakter van het (...) politiek systeem
Slide 31 - Slide
Hieronder staan vijf gebeurtenissen die te maken hebben met Duitsland in het interbellum. Sleep deze gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger maar later.
1
2
3
4
5
De Republiek van Weimar wordt uitgeroepen
Duitsland krijgt economische steun in de vorm van het Dawesplan
Duitsland valt Polen binnen
Kristallnacht
Hitler schaft de parlementaire democratie af
Slide 32 - Drag question
Politieke stroming die past bij de partij van Hitler.
A
NSDAP
B
Gelijkschakeling
C
Nationaalsocialisme
D
Rassenleer
Slide 33 - Quiz
Bij welke letter staan begrippen die allemaal juist zijn als het over Nazi's gaat?
A
Democratisch, rassenleer, Mussolini
B
Mussolini, Hitler, antisemitisme
C
Fascisme, antisemitisme, Hitler
D
Hitler, antisemitisme, nationaalsocialisme
Slide 34 - Quiz
Wat is geen kenmerk van Hitlers politieke ideeën
A
meer lebensraum voor Duitsers
B
antisemitisme (jodenhaat)
C
rassenleer
D
fascisme
Slide 35 - Quiz
Wat gebeurde er met Hitler na de mislukte staatsgreep in 1923?
A
Hitler kreeg alleen een boete
B
Hitler moest de gevangenis in
C
Hitler werd verbannen naar Oostenrijk
D
Hitler kreeg een taakstraf
Slide 36 - Quiz
Hoe kan Adolf Hitler aan de macht komen in Duitsland in 1933?
A
Hitler pleegt een staatsgreep
B
Het Duitse volk is ontevreden en ze stemmen op Hitler
Slide 37 - Quiz
Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Antisemitisme
B
Rassenleer
C
Dictatuur
D
Gelijkschakeling
Slide 38 - Quiz
Welk kenmerk van de nationaal-socialisten past bij de afbeelding?
A
1 partij, 1 leider
B
Nationalisme
C
Militarisme
D
Rassenleer
Slide 39 - Quiz
Welk begrip past het best bij deze foto?
A
Nationalisme
B
Propaganda
C
Rassenleer
D
Totalitair
Slide 40 - Quiz
Welk kenmerk van de nationaal-socialisten past bij de afbeelding?
A
1 partij, 1 leider
B
Nationalisme
C
Militarisme
D
Rassenleer
Slide 41 - Quiz
Stelling: Volgens de Rassenleer van Hitler had het 'Joodse Ras' vooral blonde haren en blauwe ogen