Grammatica les 5: werkwoorden

Grammatica les 5
Zelfstandig werkwoord, koppel- en hulpwerkwoord
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica les 5
Zelfstandig werkwoord, koppel- en hulpwerkwoord

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning
  • Huiswerk bespreken
  • Startvraag
  • Uitleg
  • Aan de slag 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welk werkwoord in de volgende zin is een koppelwerkwoord?

"Hij is naar huis gegaan, want hij had veel last van hoofdpijn en wilde even rusten."
A
Is
B
Gegaan
C
Had
D
Wilde

Slide 3 - Quiz

A) Correct antwoord ("is" is een koppelwerkwoord): De leerling herkent koppelwerkwoorden goed. → Zelfstandig aan de slag
B) Fout – "gegaan" is een zelfstandig werkwoord: De leerling verwart koppelwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden. → Extra oefening nodig
C of D) Fout – "had" en "wilde" zijn hulpwerkwoorden: De leerling verwart koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. → Extra oefening nodig
Antwoord A: maak opdracht 3 op blz. 229
Antwoord B, C of D: instructie
Had je antwoord A, maar heb je gegokt? Dan is het verstandig om mee te doen met de instructie.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordsvormen

Zelfstandig werkwoord 
 Hulpwerkwoord 
Koppelwerkwoord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord (zww)
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)

bv: De geverfde muur droogt snel. 

Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hulpwerkwoord (hww)
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

LET OP!
Staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

'Hij zou leraar willen worden'

Zou willen worden zijn de ww
3 ww, dus 2 hww

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoord (kww)
- Geeft geen handeling aan
- Koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- Kan er maar 1 van in de zin staan
Het onderwerp doet niets, maar is iets.

bv.: Dat meisje is/ wordt/ blijft ziek. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke werkwoorden staan in deze zin?
Mijn vader heeft het hek geschilderd

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Mijn vader heeft het hek geschilderd

Heeft...geschilderd


Welk werkwoord is het belangrijkst? 

Oftewel: Welke geeft de actie/handeling weer?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Mijn vader heeft het hek geschilderd. 
heeft = hww
geschilderd = zww

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Even oefenen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Is het woord tussen haakjes een zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten. (heb)
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Antwoord A: maak opdracht 3 op blz. 229
Antwoord B, C of D: maak opdracht 1 en 2 op blz. 229

Slide 22 - Slide

This item has no instructions