Scan: examen spreken Nederlands

SCAN
Gesprekken voeren 3F
1 / 13
next
Slide 1: Slide
rechtMBOStudiejaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

SCAN
Gesprekken voeren 3F

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel van de les
Aan het einde van de les:

  • weet je wat je moet doen om je goed voor te bereiden
  • weet je wat er van jou wordt verwacht
  • weet je waar je op beoordeeld wordt

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

We gaan in gesprek
  • Met wie? 
  1. Docent scan
  2. Docent Nederlands

  • Wanneer? 
    OP2

  • Hoe lang?
    c.a. 8 minuten

  • Wie beoordeelt?
    de docent Nederlands

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Voorbereiding

  1. Bereid een aantal onderwerpen uit de scan voor (min. 10 min)
  2. Maak aantekeningen op papier (i.p.v. laptop/ max 1A4)
  3. Oefen thuis of in de klas het gesprek

Tip: neem de leiding in het gesprek

De aantekeningen mag je meenemen naar het examen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waarop word je beoordeeld?
Een aantal elementen uit het beoordelingsformulier worden nader toegelicht. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1. Opdrachtspecifieke inhoudskenmerken 
  • beroepsmatig van aard (dus redelijk complex of specialistisch)
  • standaardtaal (dus geen dialect)
  • gesprekspartner heeft de rol van     cliënt/opdrachtgever/leidinggevende/collega
  • leiding nemen
  • stelt zich op als professional op zijn vakgebied (juridisch-administratief dienstverlener)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

2. Beurten nemen en bijdragen aan samenhang
  • de beurt nemen
  • standaardzinnen gebruiken (bijvoorbeeld: ‘Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag’) 
  • het gesprek verloopt vloeiend 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

3. Afstemming op doel 
  • kan zonder moeite gesprekken voeren met meerdere doelen
  • kan afwijkingen van het doel inbrengen en accepteren zonder de draad kwijt te raken.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

4.  Afstemming op gesprekspartner(s)
  • juiste taalvariant (formeel of informeel)
  • reageert adequaat op:
  1. de uitingen van de gesprekspartners 
  2. non-verbale signalen
  •  vraagt zo nodig naar meer informatie of naar de bedoeling
  • geeft adequaat informatie n.a.v. en vraag


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

5. Woordgebruik en woordenschat
  • beschikt over een goede woordenschat (gevarieerd)
  • kan variëren in de formulering (volledige afwisselend korte en langere complexe zinnen)


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing 
  • taalfouten zijn echter zeldzaam en/of worden direct gecorrigeerd
  • beheersing van de grammatica
  • spreektempo en articulatie zijn normaal

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

Bijvoorbeeld: deel het gesprek op in drieën. Bijvoorbeeld bij één student oefen je met de opening en daarna met een aantal studenten het middenstuk en daarna met één student de afsluiting. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions