1.4 - Voegwoord en voorzetsel

Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.4 - Voegwoord en voorzetsel
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica en Spelling
H1 - Woordsoorten
1.4 - Voegwoord en voorzetsel

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Planning periode 4 bespreken
  • Herhaling 1.3 - Voornaamwoorden
  • Theorie 1.4 - Voegwoord en voorzetsel
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Planning periode 4

Slide 3 - Slide

1.3 - Voornaamwoorden

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord

Ik heb mijn fiets, die daar staat, op slot gezet.

Slide 4 - Slide

Persoonlijk
Bezittelijk
Aanwijzend
ik
mijn
jou
jouw
deze
die

Slide 5 - Drag question

Gram 1.4 - Voegwoord en voorzetsel
Lesdoel:

Aan het einde van deze paragraaf herken je voegwoorden en voorzetsels

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
Voegwoorden verbinden twee zinnen met elkaar. 
Ze zijn als het cement tussen twee bakstenen.

Ze staan meestal tussen twee zinnen, maar 
kunnen ook vooraan staan.

Mariska doet de inkoop en ik regel de verkoop.
Omdat het regent, ga ik met de auto.

Slide 7 - Slide

DRIE VRAGEN
3 vragen over voeegwoorden

Slide 8 - Slide

Benoem het voegwoord.

De leerling had zijn huiswerk gemaakt, maar hij was zijn schrift vergeten.

Slide 9 - Open question

Benoem het voegwoord.

Kom je vanmiddag nog langs, of kom je liever een andere keer?

Slide 10 - Open question

Benoem het voegwoord.

Nikè houdt van lesgeven en ze vindt het leuk om oefeningen te maken.

Slide 11 - Open question

Voorzetsels
Voorzetsels staan vaak voor een zelfstandig naamwoord. 
Ze geven aan:

Plaats: naast, achter, in 
Tijd: in, tijdens
Reden: door, vanwege
Richting: de brug over
Uitdrukkingen

Slide 12 - Slide

Voorzetsels
Plaats: De mappen staan in de grijze kast op de bovenste plank.
Tijd: In de winter is er tijdens de pauze soep te krijgen.
Reden: Vanwege het slechte weer, blijven de ramen gesloten.
Richting: We rijden nu de tunnel in.
Uitdrukking: Die nieuwe scooter is een rib uit mijn lijf.

Slide 13 - Slide

DRIE VRAGEN
3 vragen over voorzetsels

Slide 14 - Slide

Wat is het voorzetsel?
A
in
B
thuis
C
de
D
kraan

Slide 15 - Quiz

Wat is het voorzetsel?
A
werken
B
fietsen
C
op
D
de

Slide 16 - Quiz

Wat is het voorzetsel?
A
en
B
tijdens
C
juf
D
omdat

Slide 17 - Quiz

Checken lesdoel
Aan het einde van deze paragraaf herken je voegwoorden en voorzetsels.



2 vragen om te kijken of je het lesdoel hebt behaald

Slide 18 - Slide

Vul het juiste voegwoord in.
De deur van de woonkamer moet dicht,
........... anders wordt het koud.

Slide 19 - Open question

Benoem het voegwoord in de zin.

De krant ligt naast de bank.

Slide 20 - Open question

Zelfstandig aan de slag
Open NU Nederlands

Grammatica H1 - Woordsoorten
1.4 - Voegwoord en voorzetsel
Opdracht 1, 2, 3 en 4

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Afmaken
Grammatica H1.4 - Voegwoord en voorzetsel
Opdracht 1, 2, 3 en 4
Verder met VLOG-opdracht
LEREN voor toets -> maak oefentoets!

Tijdens de volgende les
8  juni 2021: TOETS Grammatica H1


Slide 22 - Slide