NT2: grammatica

Vorige keer zijn we bezig geweest met:
  • zelfstandig naamwoord (les 6)
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonsvorm (les 20)
  • werkwoordelijk gezegde (zelfstandig werkwoord + hulpwerkwoord)
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Vorige keer zijn we bezig geweest met:
  • zelfstandig naamwoord (les 6)
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonsvorm (les 20)
  • werkwoordelijk gezegde (zelfstandig werkwoord + hulpwerkwoord)
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Nu gaan we bezig met:
  • de 8 tijden
  • voornaamwoorden
  • bijwoord 
  • voorzetsel
  • voorzetselvoorwerp 
  • bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De 8 tijden!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan!
  1.  onderstreep alle werkwoorden
  2. staat er een vorm van 'hebben' of 'zijn' in de zin?                                                                         Ja = voltooid, dus een V. Nee = onvoltooid, dus een O
  3. In welke tijd staat de pv?
tt = T  vt = V
 4. Staat er een vorm van 'zullen' in de zin?
Ja = toekomende tijd, dus een T. Nee = niks
 5. Laatste plek altijd een T.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voornaamwoorden
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden:

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Aanwijzende voornaamwoorden
Met een aanwijzend voornaamwoord kun je iets of iemand aanwijzen.

Deze kast, die leerling, dit gebakje, dat grapje.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijke voornaamwoorden
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn voornaamwoorden die verwijzen naar iets of iemand die of dat eerder in de zin als is genoemd (het antecedent) 

De vaakst voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld: 
De jongen die daar loopt
Het meisje dat ik ken. 

Ezelsbruggetje: Verander het antecedent van een het-woord naar een de-woord (of andersom). Verandert het voornaamwoord? --> Betrekkelijk. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord


Een bijwoord geeft vaak:

- een tijd aan

- een plaats aan

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een:
Werkwoord
  • Op school leerde ik netjes schrijven.
Bijvoeglijk naamwoord
  • Dit park bevat prachtig mooie visvijvers.
Ander bijwoord
  • Kjeld Nuis kan heel hard schaatsen.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsels

Voorzetsels horen bij de woordsoorten

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp (vv)
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Voorzetselvoorwerp

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Taalkundig ontleden
Redekundig ontleden
pers. vnw
woordsoorten
bw
zinsdelen
bvb
hww
zww
wwg
bnw
mv
ond
lv
lw
vz
znw

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions