Soorten vragen

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Open vragen
Op een open vraag kun je meer dan alleen maar ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden. Je kunt uitgebreid antwoord geven. 

Vaak zijn het vragen die met een van de vijf W’s en de H beginnen: wie, wat, waar, wanneer, waarom of hoe. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Open of gesloten vraag?

Slide 8 - Slide

Wilt u koffie of thee?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 9 - Poll

Wat vinden jullie goed aan de nieuwe kantine?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 10 - Poll

Waarom is tekenen jouw lievelingsvak?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 11 - Poll

Ben jij 12 jaar oud?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 12 - Poll

Ben jij al in het zwembad geweest?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 13 - Poll

Waarom lieg je tegen mij?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 14 - Poll

opdracht open en gesloten vragen
Situatie:
Op je stage wordt aan jou gevraagd om een nieuwe 1e jaars stagiaire te begeleiden. Hij of zij doet een oriënterende stage van 10 weken.
Bedenk in tweetallen 3 open vragen en 3 gesloten vragen die je in het kennismakingsgesprek kan stellen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

NIVEAU
Betrekking op relatie   
en eigen belang    | 

Slide 18 - Slide

Roos van Leary toepassen
Groepje van 4:
Bereid in tweetallen een gesprekje voor en kies allebei een 'niveau' uit de Roos van Leary. De 2 anderen observeren. 
Schrijf op welke rol je denkt dat ze innemen.
Schrijf op welke open en gesloten vragen ze stellen.
De 2e keer kies je een 'ander niveau' dan de 1e keer. Wissel af met boven/onder, links/rechts.



Slide 19 - Slide

Suggestieve vraag

Dit zijn vragen waar (een deel van) het antwoord al in zit. Met deze vragen probeer je je gesprekspartner te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: 'Denk je niet dat dit de beste
manier is?


Welke suggestieve vragen zie je in het filmpje?



Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Sturende vraag

Dit zijn vragen waar (een deel van) het antwoord al in zit. Met deze vragen probeer je je gesprekspartner te beïnvloeden om een antwoord te geven. 


Bijvoorbeeld: 'Zou je niet kiezen voor deze ketel?



Slide 22 - Slide

Controlevragen

Een controlevraag is bedoeld om
erachter te komen of je elkaar goed begrepen hebt. 


Bijvoorbeeld: 'Klopt dat?' of 'Bedoel je nu die of die andere ketel?'



Slide 23 - Slide

Onbeleefde vraag

Dit zijn onbeschofte vragen. Deze vragen gebruik je bij voorkeur niet. Het wordt een onaangenaam gesprek. 


Bijvoorbeeld: 'Had je deze ketel niet eerder kunnen laten controleren?'



Slide 24 - Slide

Keuzevragen
Je kunt kiezen uit een aantal opties. 

Bijvoorbeeld: 'Wil je koffie of thee?'
Of willen jullie een opdracht doen of een film kijken?



 



Slide 25 - Slide

Eindopdracht periode 1 lj2
1. Werk in tweetallen
2. Jullie nemen een video op waarin je een gesprek voert. Het gesprek moet gaan tussen een zorgverlener en een zorgvrager, familie van de zorgvrager of een collega.
3. Je levert individueel de video in waarin jij de zorgverlener speelt.
4. Neem een casus uit de praktijk; bijvoorbeeld een gesprek tijdens de ADL met de zorgvrager, een gesprek met de familie van de zorgvrager, een gesprek met een collega over een zorgvrager. 5. Laat in je gesprek zien dat je aan onderstaande punten hebt gehouden.


Slide 26 - Slide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen:
1. De luisteraar neemt dezelfde lichaamshouding aan als de ander [spiegelen].
2. De luisteraar maakt oogcontact
3. De luisteraar past mimiek en intonatie aan
4. De luisteraar houdt een afstand aan die gebruikelijk is bij het spreken op normale gesprekstoon
5. De luisteraar reageert zo nu en dan met verbale ondersteuning en bijbehorende hoofd gebaren [aandachtgevend gedrag] .

Slide 27 - Slide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen
6. De luisteraar heeft een ontspannen en rustige houding
7. De luisteraar vraagt de ander om verduidelijking van dingen die hij zegt of doet [concretiseren] .
8. Parafraseren [De luisteraar kan samenvatten naar inhoud]
9. Reflecteren [ samenvatten naar gevoel en emoties benoemen]
10. De luisteraar maakt gebruik van vragen: open vragen; gesloten vragen, suggestieve vragen,sturende vragen en doorvragen
11. De luisteraar vervalt niet in luisterfouten: b.v. OMA. geen OEN zijn en NIVEA ,etc.

Slide 28 - Slide