8+9 Soorten vragen

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?
1 / 34
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goede vragen
Waarom zijn ze zo belangrijk?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Open vragen
Op een open vraag kun je meer dan alleen maar ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden. Je kunt uitgebreid antwoord geven. 

Vaak zijn het vragen die met een van de vijf W’s en de H beginnen: wie, wat, waar, wanneer of hoe. 
Bij waarom vragen lijkt het of de ander zich moet verantwoorden. Bv. hoe komt het dat?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Nadelen van open vragen:
-Open vragen kosten veel tijd (vooral als de ander maar blijft praten)
-Het is moeilijk om alle informatie te onthouden en het gesprek te sturen. Probeer dan kort samen te vatten, een andere vraag te stellen en maak korte aantekeningen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

voordelen van gesloten vragen:
• ze zijn geschikt als je in korte tijd specifieke informatie wilt verzamelen;
• ze geven vaak alleen dié informatie waarom je gevraagd hebt;
• ze leveren meestal korte en bondige antwoorden op: ‘ja’, ‘nee’, ‘misschien’, ‘
• ze sturen het gesprek en ze zorgen dat je recht op je doel afgaat;
Nadeel:
• ze kunnen al gauw lijken op een ‘kruisverhoor’.

Slide 8 - Slide

Open of gesloten vraag?

Slide 9 - Slide

Wilt u koffie of thee?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 10 - Poll

Wat vinden jullie goed aan de nieuwe kantine?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 11 - Poll

Waarom is tekenen jouw lievelingsvak?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 12 - Poll

Ben jij 12 jaar oud?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 13 - Poll

Ben jij al in het zwembad geweest?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 14 - Poll

Waarom lieg je tegen mij?
Open vraag
Gesloten vraag

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Video

Opdracht 7: open en gesloten vragen
Situatie:
Op je stage/project wordt aan jou gevraagd om een nieuwe 1e jaars stagiaire te begeleiden. Hij of zij doet een oriënterende stage van 10 weken.
Bedenk in tweetallen 3 open vragen en 3 gesloten vragen die je in het kennismakingsgesprek kan stellen.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Suggestieve vraag

Dit zijn vragen waar (een deel van) het antwoord al in zit. Met deze vragen probeer je je gesprekspartner te beïnvloeden. Bijvoorbeeld: 'Denk je niet dat dit de beste
manier is? Gebruik deze vragen zo weinig mogelijk.

Opdracht 8 suggestieve vragen:

Noem 3 suggestieve vragen die je ziet in het filmpje.



Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

suggestieve vragen:
Voordeel: als je de ander wilt overhalen of als je een bevestiging wilt van wat je hebt afgesproken.
Nadeel: Je weet niet of de ander ‘ja’ zegt omdat jíj dat zo graag wil horen of omdat hij het werkelijk wil of meent.
Voorbeelden van suggestieve vragen:
• U twijfelt dus aan.......?
• U wilt zeker geen koffie meer?
• U verwacht dus geen verbetering van ....?
• U bent van mening dat....?
• U bent nog tevreden hoe ik het doe?

Slide 22 - Slide

Controlevragen

Een controlevraag is bedoeld om erachter te komen of je elkaar goed begrepen hebt. Controlevragen kun je ook stellen als een suggestieve vraag, maar bieden de ander de mogelijkheid het oneens met je te zijn.

Voorbeelden van controlevragen:

• Heb ik dit voldoende toegelicht?

• Wat vindt u van deze benadering?

• Herkent u wat ik zeg?

• Bent u het met mij eens, dat....?

• Hoe komt dit bij u over?





Slide 23 - Slide

Tegenvragen:
Tegenvragen kun je stellen om (weer) regie over het gesprek te krijgen of te houden.
Voorbeeld tegenvragen:
• Hoe bedoelt u?
• Waarom vraagt u dat?
• Wat is de achtergrond van uw vraag?

Slide 24 - Slide

Onbeleefde vraag

Dit zijn onbeschofte vragen. Deze vragen gebruik je bij voorkeur niet. Het wordt een onaangenaam gesprek. 


Wat vinden jullie een onbeleefde vraag van zorgverlener aan zorgvrager?





Slide 25 - Slide

NIVEAU
Betrekking op relatie   
en eigen belang    | 

Slide 26 - Slide

Roos van Leary toepassen
Groepje van 4:
Bereid in tweetallen een gesprekje voor en kies allebei een 'niveau' uit de Roos van Leary. De 2 anderen observeren. 
Schrijf op welke rol je denkt dat ze innemen.
Schrijf op welke open en gesloten vragen ze stellen.
De 2e keer kies je een 'ander niveau' dan de 1e keer. Wissel af met boven/onder, links/rechts.



Slide 27 - Slide

Keuzevragen
Je kunt kiezen uit een aantal opties. 

Bijvoorbeeld: 'Wil je koffie of thee?'
Of willen jullie een opdracht doen of een film kijken?



 



Slide 28 - Slide

Eindopdracht periode 1 lj2
1. Werk in tweetallen
2. Jullie nemen een video op waarin je een gesprek voert. Het gesprek moet gaan tussen een zorgverlener en een zorgvrager, familie van de zorgvrager of een collega.
3. Je levert individueel de video in waarin jij de zorgverlener speelt.
4. Neem een casus uit de praktijk; bijvoorbeeld een gesprek tijdens de ADL met de zorgvrager, een gesprek met de familie van de zorgvrager, een gesprek met een collega over een zorgvrager. 5. Laat in je gesprek zien dat je aan onderstaande punten hebt gehouden.


Slide 29 - Slide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen:
1. De luisteraar neemt dezelfde lichaamshouding aan als de ander [spiegelen].
2. De luisteraar maakt oogcontact
3. De luisteraar past mimiek en intonatie aan
4. De luisteraar houdt een afstand aan die gebruikelijk is bij het spreken op normale gesprekstoon
5. De luisteraar reageert zo nu en dan met verbale ondersteuning en bijbehorende hoofd gebaren [aandachtgevend gedrag] .

Slide 30 - Slide

Punten die in het gesprek moeten voorkomen
6. De luisteraar heeft een ontspannen en rustige houding
7. De luisteraar vraagt de ander om verduidelijking van dingen die hij zegt of doet [concretiseren] .
8. Parafraseren [De luisteraar kan samenvatten naar inhoud]
9. Reflecteren [ samenvatten naar gevoel en emoties benoemen]
10. De luisteraar maakt gebruik van vragen: open vragen; gesloten vragen, suggestieve vragen,sturende vragen en doorvragen
11. De luisteraar vervalt niet in luisterfouten: b.v. OMA. geen OEN zijn en NIVEA ,etc.

Slide 31 - Slide

Praktijktoets gesprek voeren:
Je kiest 1 casus uit de casussen uit en bereid je samen met een klasgenoot op voor. Je wordt beoordeeld op de rol als hulpverlener.
In lesweek 15 oefen je het gesprek met je klasgenootje. Hieronder staan de criteria waar je op kunt letten. 
De beroepskracht:
1. Houdt oogcontact en geeft kleine aanmoedigingen
2. Vult niet voor de cliënt in wat hij eigenlijk wil zeggen of voelt (NIVEA)
3. Stelt gerichte vragen en vraag door 































































Slide 32 - Slide

4. Stelt geen suggestieve vragen en geen dubbele vragen
5. Laat stiltes vallen wanneer dat nodig is
6. Vertelt de cliënt wat hem opvalt aan emoties en vraagt na of dit klopt (ANNA)
7. Vraagt naar wat de cliënt voelt en vindt (reflecteren)
8. Verwoordt gevoelens van de cliënt op vragende toon weer (spiegelen)
9. Geeft geen adviezen of oplossingen (OMA)
10. Neemt niet de rol van cliënt over, door met eigen ervaringen te komen
 

Slide 33 - Slide

Stel minimaal:

-2 gesloten vragen
-1 open vraag
-1 reflecterende vraag (maak gebruik van LSD)
-1 suggestieve vraag

Je oefent vandaag met 2 soorten gesprekken. Volgende week neem je 1 gesprek op (video) en deze lever je in als eindopdracht!




Slide 34 - Slide