4.4 De evolutietheorie

4.4 De evolutietheorie
Voorkennisvragen: 
1. Waarom zijn we allemaal verschillend? 
2. Noem twee manieren waarop die verschillen ontstaan?
3. Waarom zijn er zoveel verschillende hondenrassen?
timer
3:00
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.4 De evolutietheorie
Voorkennisvragen: 
1. Waarom zijn we allemaal verschillend? 
2. Noem twee manieren waarop die verschillen ontstaan?
3. Waarom zijn er zoveel verschillende hondenrassen?
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Vandaag 
Leerdoel:
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
  • Je kunt efficiënt aantekeningen maken waardoor je de lesstof beter onthoudt.
Programma:
  • Ontstaanstheorieën en evolutietheorieën 
  • De darwinistisch evolutietheorie
  • Zelf werken

Slide 2 - Slide

1 van de grote misvatting
We stammen niet af van de aap, maar we hebben een gemeenschappelijke voorouder met de moderne aap.

Slide 3 - Slide

Verwantschap
Aan wie ben je meer verwant? Je neefje of je overgrootopa?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 6 - Quiz

Feit of fabel:
Er zijn vijf rijken: dieren, planten, schimmels, bacteriën en virussen
A
Feit
B
Fabel

Slide 7 - Quiz

Feit of fabel:
De mens is klaar met evolueren
A
Feit
B
Fabel

Slide 8 - Quiz

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 9 - Quiz

Ontstaanstheorie
(tegenhanger) 

Creationisme:
  • de aarde en organismen zijn geschapen
  • sommige organen te ingewikkeld om  door evolutie te zijn ontstaan --> intelligente schepper

Slide 10 - Slide

Evolutietheorieën

=  Gaan over het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten 

Lamarck (1744-1829):
eigenschappen veranderen tijdens leven individu veranderde eigenschap wordt doorgegeven   FOUT
Darwin (1809-1882):
On the origin of species (1859) --> evolutietheorie

Slide 11 - Slide

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

Slide 12 - Slide

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 
  1. Er is genetische variatie tussen individuen (Erfelijke eigenschappen)
  2. Er is een strijd om voorzieningen (voedsel, partners, ruimte)
  3. Natuurlijke selectie:  Individuen met de gunstigste eigenschappen zijn best aangepast aan omgevingn en hebben grootste overlevingskans en voortplantingskans (Fitness)
  4. Soortvorming door reproductieve isolatie


Slide 13 - Slide

Voorbeeld van evolutie

Slide 14 - Slide

Voorbeeld van evolutie

Slide 15 - Slide

Voorbeeld van evolutie

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Het veranderen van een soort
  • Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (genetische variatie).
  • Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.
  • Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.
  • Na vele jaren zie je deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Evolutie laatste tijd?
Bijvoorbeeld de berkenspanner. Berkenbomen zijn wit, maar in vervuilde omgevingen worden de stammen zwart.

Slide 20 - Slide

Aan de slag met leerdoelen
Verplicht:
- Lees paragraaf 4.4 
Maak opdrachten 39, 40, 41, 43,

Verder verwerken 4.4 
Kies uit: 
Samenvatten, braindumps, beeld en woord, uitlegvideo)


Slide 21 - Slide

Mensen onderling verschillen niet in hun genen, maar wel in hun allelen
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Darwin had het over 'survival of the fittest'
Waar staat 'fittest' voor bij evolutie?
A
Je potentie om anderen te verslaan in een gevecht
B
Je potentie om vrouwtjes / mannetjes te versieren
C
Je potentie om genen door te geven aan de volgende generatie

Slide 23 - Quiz

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 26 - Quiz

Wat is een voordeel van 6 vingers?

Slide 27 - Mind map

4.4 Evolutie (2)
Reflectievragen:
1. De evolutietheorie gaat uit van vier principes. Kun je twee van die principes benoemen?

2. Welke twee dieren zijn het meest verwant in de afbeelding hiernaast? 

3. Juist of onjuist:
1. Mensen verschillen niet in hun genen
2. Door mutaties ontstaan nieuwe allelen
3. Survival of the fittest beschrijft dat alleen de sterkste dieren overleven 
4. Een sterke selectiedruk leidt tot grote diversiteit in de populatie

Slide 28 - Slide

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 
  1. Er is genetische variatie tussen individuen (Erfelijke eigenschappen)
  2. Er is een strijd om voorzieningen (voedsel, partners, ruimte)
  3. Natuurlijke selectie:  Individuen met de gunstigste eigenschappen zijn best aangepast aan omgevingn en hebben grootste overlevingskans en voortplantingskans (Fitness)
  4. Soortvorming door reproductieve isolatie


Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

Aan de slag met leerdoelen
Verplicht:
- Lezen paragraaf 4.4 
Maak opdrachten 39, 40, 41, 43,

Verder verwerken 4.4 
Kies uit: 
Samenvatten, braindumps, beeld en woord, uitlegvideo


Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 35 - Quiz