This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Voeding (energie & vertering)
QUIZ vragen
hoofdstuk 5 en 6 uit 4 HAVO (vooral H5)
Wat weet je nog???
Slide 1 - Slide
Drie groepen voedingsstoffen zijn: 1 eiwitten; 2 koolhydraten; 3 vetten. Welke van deze voedingsstoffen kunnen in je lichaam als reservestoffen dienstdoen?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
Zowel 1, 2 als 3.
Slide 2 - Quiz
wat is ATP?
A
een enzym dat betrokken is bij de aerobe dissimilatie
B
een receptor die de cel aanzet tot de verbranding van meer glucose
C
een chemische energiedrager voor de meeste processen in de cel
Slide 3 - Quiz
De eerste energie die een spier bij activiteit gaat gebruiken komt uit de fosfaataccu. Dit is
A
ADP en DNA
B
ATP en CP
C
ADP en CP
D
CP en DNA
Slide 4 - Quiz
Welke energievorm zorgt na 30 seconden intensief sporten voor de meeste energie?
A
ATP
B
Fosfaataccu
C
anaerobe dissimilatie
D
aerobe dissimilatie
Slide 5 - Quiz
Welke brandstof kan je lichaam zowel aerobe als anaerobe verbranden?
A
Vetten
B
CP
C
Koolhydraten
D
Eiwitten
Slide 6 - Quiz
aeroob
anaeroob
met zuurstof
zonder zuurstof
gisting
melkzuur
levert 38 ATP op
levert 2 ATP op
veel CO2 komt vrij
weinig CO2 komt vrij
ethanol
Verbranding
Slide 7 - Drag question
waarom is het spuiten van vitamine B12 belangrijk?
A
Het voorkomt een tekort aan vitamine B11
B
Het zorgt voor een goede opname van vezels
C
Het voorkomt haaruitval
D
Het voorkomt klachten ontstaan door bloedarmoede
Slide 8 - Quiz
Essentiële aminozuren
A
maakt het lichaam zelf aan
B
moeten in het voedsel zitten
C
nemen we tot ons in de vorm van supplementen
D
Kunnen we beter niet eten
Slide 9 - Quiz
Enkele stoffen in het lichaam van de mens: essentiële aminozuren, niet essentiële aminozuren en ureum. Welke van deze 3 stoffen worden in de lever gevormd?
A
essentiële aminozuren en ureum
B
niet essentiële aminozuren en ureum
C
essentiële en niet essentiële aminozuren
D
alleen ureum
Slide 10 - Quiz
Welke zin klopt over de niet-essentiële aminozuren
A
Niet-essentiële aminozuren zijn vetten die het lichaam binnen moet krijgen via de voeding
B
Niet-essentiële aminozuren zijn eiwitten die je binnen moet krijgen via de voeding
C
Niet-essentiële aminozuren zijn vetten die het lichaam zelf aanmaakt
D
Niet-essentiële aminozuren zijn eiwitten die het lichaam zelf kan aanmaken
Slide 11 - Quiz
waardoor is een plant stevig?
A
door houtvaten en bastvaten
B
door vezels en houtvaten
C
door houtvaten en turgor
D
door vezels, turgor, en houtvaten
Slide 12 - Quiz
Een peen is een verdikte wortel die reservestoffen bevat. Hoe komen de reservestoffen in de peen?
A
via bastvaten
B
via houtvaten
C
via haarvaten
D
via wortelharen
Slide 13 - Quiz
Fotosynthese
Heterotroof
Dissimilatie
Voortgezette assimilatie
BP: Bruto Productie
NP: Netto Productie
Slide 14 - Drag question
Zie de grafiek waarin de fotosynthese van een plant is gemeten. Zuurstof is in mmol/uur. Hoeveel O2 verbruikt deze plant d.m.v. dissimilatie?
timer
1:00
A
kun je niet zeggen
B
3,8 mmol/uur
C
1,3 mmol/uur
D
2,5 mmol/uur
Slide 15 - Quiz
Wanneer een plant aan fotosynthese doet, maakt de plant glucose. Dat is de brutoproductie. Hoe bereken je de nettoproductie?
A
Netto = bruto - hoeveelheid fotosynthese
B
Netto = fotosynthese - hoeveelheid dissimilatie
C
Netto = fotosynthese - brutoproductie
D
Netto = dissimilatie - fotosynthese
Slide 16 - Quiz
Lees de tekst in de afbeelding hiernaast.
Op welke manier wordt bij kaasproductie gebruikt van moderne biotechnologie?
A
Door het gebruik van chymosine.
B
Door het gebruik van deze melkzuurbacteriën.
C
Door het gebruik van chymosine
en deze melkzuurbacteriën .
D
Door geen van de genoemde manieren.
Slide 17 - Quiz
Voor het laten rijzen van brood wordt gebruik gemaakt van alcoholische gisting. Welke stof zorgt voor het rijzen van het brood?
A
ethanol
B
ATP
C
koolstofdioxide
D
geen van allen
Slide 18 - Quiz
in de maag van de mens vindt met behulp van het enzym pepsine vertering plaats. Wanneer het voedsel in de 12vingerige darm terecht komt stopt de werking van pepsine. Hoe komt dit?
A
de temperatuur is er hoger hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
B
De ph is anders hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
C
de toevoeging van gal maakt pepsine onwerkbaar.
D
andere enzymen nemen de vertering over.
Slide 19 - Quiz
Wat is de rol van voedingsvezels bij vertering?
A
zorgen voor oppervlakte vergroting
B
zorgen voor een goede darmperistaltiek
C
helpen bij vertering van vet
D
helpen bij vertering van koolhydraten
Slide 20 - Quiz
Als ik een vetmolecuul verteer, hoeveel moleculen hou ik dan over?
A
1
B
2
C
4
D
meer dan 4
Slide 21 - Quiz
Waar vindt GEEN vertering plaats?
A
De dunne darm
B
De dikke darm
C
De maag
D
De twaalfvingerige darm
Slide 22 - Quiz
Welke organen in het verterings-stelsel maken de enzymen voor de vertering van zetmeel?
A
speekselklieren, galblaas en dunne darm
B
maag, galblaas en dunne darm
C
speekselklieren, twaalfvingerige darm en dunne darm
D
speekselklieren, alvleesklier en dunne darm
Slide 23 - Quiz
Waar start de vertering van eiwitten? En waar die van vetten?
A
allebei in de maag
B
allebei in de twaalfvingerige darm
C
1. maag
2. twaalfvingerige darm
D
1. twaalfvingerige darm
2. maag
Slide 24 - Quiz
Vetbollen worden kleine vetbolletjes.
Je noemt dit ..... de stof die dit doet is ....
A
Peristaltiek ..... alvleessap
B
Vertering van vet .... speeksel
C
Emulgeren .....
gal
D
Klierwerking.....
alvleessap
Slide 25 - Quiz
eiwitten verteren: sleep de termen naar de juiste plaats
eiwitten worden afgebroken tot:
afgebroken
tot
afgebroken
tot
opname in het bloed
di/tripeptiden
aminozuren
polypeptide
Slide 26 - Drag question
Wel of niet verteren?
Moeten deze voedingsstoffen wel of niet worden verteerd?
wel verteren
niet verteren
koolhydraten
eiwitten
mineralen
vitaminen
vetten
water
voedingsvezels
Slide 27 - Drag question
In welk van deze sappen zitten enzymen om Vettente verteren ?
Verteert vetten
Verteert geen vetten
Geen verteringssap
Maagsap
Darmsap
Speeksel
Alvleessap
Gal
Slide 28 - Drag question
Sleep de enzymen naar de voedingsstoffen die ze verteren