H4 - Grammatica Zinsdelen

Grammatica zinsdelen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
-Terugblik zinsdelen
-Uitleg naamwoordelijk gezegde
-Zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Slide

Terugblik
Wat weet je nog?

Slide 3 - Slide

Wat zoek je als eerste op in een zin?
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
lijdend voorwerp
D
zinsdelen

Slide 4 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Renzo schrijft graag elke dag een gedicht voor Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 5 - Quiz

een lekkere pizza:

Gisteren heb ik een lekkere pizza gegeten.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

haar oma:

Sophie heeft haar oma een kaart gestuurd.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet.

Alle werkwoorden in een zin: Gisteren heb ik door het bos gefietst.

Slide 9 - Slide

naamwoordelijk gezegde
Zegt wat iemand of iets is (of wordt of blijft).

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een of meer werkwoorden en een naamwoord:     Dafne wordt steeds sneller.
wordt = werkwoordelijk deel
sneller = naamwoordelijk deel

Bij een naamwoordelijk gezegde heeft de zin geen lijdend voorwerp.

Slide 10 - Slide

koppelwerkwoorden
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen

Mijn broer wordt morgen zestien.
naamwoordelijk gezegde = wordt zestien
werkwoordelijk deel = wordt
naamwoordelijk deel = zestien

Slide 11 - Slide

Het gebouw is erg groot.
Deze zin heeft een...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Mijn vader heeft een huis gebouwd.
Deze zin heeft een...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Robs zus is een goede volleybalster.
A
is
B
een goede volleybalster
C
is een goede volleybalster

Slide 14 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Het raadsel bleek te moeilijk voor de kinderen.
A
bleek
B
bleek te moeilijk
C
te moeilijk
D
bleek te moeilijk voor de kinderen

Slide 15 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 16 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)

  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

weektaak
Hoofdstuk 4 
-Grammatica Zinsdelen: 1 t/m 3
-Grammatica Woordsoorten: 1 t/m 3

Slide 19 - Slide