Signaalwoorden tegenstelling
-
Maar: Ik wilde gaan sporten,
maar het begon te regenen.
- Daarentegen: Hij houdt niet van zwemmen, daarentegen is hij dol op wandelen
- Echter k had mijn wekker gezet, echter was ik toch te laat opgestaan.
- Toch: Het regende, toch gingen we naar het strand.
- Integendeel: Het is niet saai, integendeel, het is heel spannend!
De weerman voorspelde mooi weer, maar het regende erg hard.
Hij houdt van boeken lezen, daarentegen kijkt zij liever series.
Het leek een eenvoudige opdracht, echter was het erg ingewikkeld.
Het was koud buiten, toch ging hij zonder jas naar buiten.
Ze zei dat ze moe was, integendeel, ze had nog veel energie.