Pronom interrogatif = vraagwoorden
Vraag met vraagtekenTu habites où? (achter )
Vraag met est-ce que
Où est-ce que tu habites? (voor)
Vraag met inversie/omdraaien
Où habites-tu? (voor)
Let op! geen eigennaam of zelfstnw - Où habite-Pierre? / Pierre, où habite-t-il