Herhaling hoofdstuk 9 (gezondheid)

Herhaling hoofdstuk 9
Pak je laptop en kom in de lessonup!
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 9
Pak je laptop en kom in de lessonup!

Slide 1 - Slide

Deze les kan je kiezen wat je gaat doen
Optie 1, je doet mee met de klassikale herhaling

Optie 2, je gaat zelfstandig aan de slag met de stof binnen hoofdstuk 9
Denk hierbij aan het maken van de test jezelf via je laptop

Slide 2 - Slide

Wat ga je doen tijdens de les?
A
Optie 1 (Meedoen met de herhaling)
B
Optie 2 (zelfstandig aan de slag)

Slide 3 - Quiz

Planning
Herhaling paragraaf 1 t/m 5 





Slide 4 - Slide

Leerdoelen 
Je weet welke stof je op de toets kan verwachten

Je hebt vragen kunnen stellen over de onderwerpen die je nog lastig vind

Slide 5 - Slide

Paragraaf 1 
Je gezondheid is afhankelijk van verschillende factoren

  • Je leefstijl
  • Je omgeving
  • Je gezonheidszorg

Slide 6 - Slide

Paragraaf 1 
Mensen kunnen gebruik maken van verschillende genotsmiddelen

Waarom gebruiken mensen genotsmiddelen?

Welke genotsmiddelen ken je?

Slide 7 - Slide

Paragraaf 1 
Je bent verslaafd of afhankelijk als je niet zonder bepaalde genotsmiddelen kunt

Welke 3 vormen van afhankelijkheid zijn er?
  • Geestelijk
  • Lichamelijk
  • Sociaal

Slide 8 - Slide

Paragraaf 1 
Dan zijn er nog drugs die verschillende effecten kunnen hebben op de hersenen

Stimulerende, verdovende en bewustzijns veranderende drugs
Ook wel Uppers, Downers en hallucinogenen genoemd

Slide 9 - Slide

Paragraaf 1 
Roken en het drinken van alcohol hebben effecten op het lichaam

Roken heeft invloed op de longen

En alcohol heeft invloed op de lever en hersenen

Slide 10 - Slide

Paragraaf 2
Ons lichaam voert voortdurend verschillende processen uit

-Verbranden van koolhydraten voor energie

-Vormen van nieuwe cellen

-Uitscheiden

Slide 11 - Slide

Paragraaf 2
De hoeveelheid stoffen in ons bloed
worden constant gecontroleerd

Als er te veel of te weinig van een stof
aanwezig is kan het lichaam hierop
reageren

Slide 12 - Slide

Paragraaf 2
Het lichaam kan de hoeveelheid glucose in het bloed regelen met 2 hormonen die gemaakt worden in de alvleesklier

Welke 2 hormonen waren dit?
  • Insuline
  • Glucagon

Slide 13 - Slide

Paragraaf 2

Slide 14 - Slide

Paragraaf 2

Slide 15 - Slide

Paragraaf 2
De lever heeft verschillende functies

Het zet stoffen om (vet > cholesterol)
het bouwt stoffen op (eiwitten)
Het slaat stoffen op (glucose)
Het verwijdert stoffen (bilirubine)

Slide 16 - Slide

Paragraaf 2

Slide 17 - Slide

Paragraaf 2
In het nierschors en niermerg liggen nerfronen
waarin het bloed gezuiverd wordt

Slide 18 - Slide

Paragraaf 3
Onze huid heeft 3 functies
Welke zijn dit?

  • Je lichaam op temperatuur houden
  • Bescherming bieden tegen vuil en ziekteverwekkers
  • Je beschermen tegen (uv-straling van) de zon

Slide 19 - Slide

Paragraaf 3
De huid heeft 3 lagen

-De hoornlaag slijt af
de kiemlaag vult de hoornlaag aan

-In de lederhuid zitten verschillende 
onderdelen

Slide 20 - Slide

Het lichaam kan afkoelen en opwarmen

Hoe warmt je lichaam op?

Slide 21 - Open question

Het lichaam kan afkoelen en opwarmen

Hoe koelt het lichaam af?

Slide 22 - Open question

Paragraaf 3
Een wondje geneest in 3 stappen

1- bloedvaten vernauwen
2- er treed propvorming op
3- bloedplaatjes klappen open
en reageren met stollingseiwitten
zoals fibrinogeen


Slide 23 - Slide

Paragraaf 3
De zon geeft uv-straling af, als dit op onze huid komt, reageren cellen in de kiemlaag hierop






Pigmentcellen in onze huid zorgen voor bescherming tegen uv-straling

Slide 24 - Slide

Paragraaf 3
uv-straling kan ook schadelijk zijn op het moment dat de huid niet voldoende bescherming kan bieden, je kan bijvoorbeeld verbranden en dan ga je vervellen

Daarnaast kunnen tumorcellen ontstaan


Slide 25 - Slide

Paragraaf 3
Zo'n tumorcel gaat zichzelf ongeremd delen

Hierbij ontstaat een ophoping van deze cellen, ook wel een tumor of gezwel genoemd

Slide 26 - Slide

Paragraaf 3
Als een tumor naar een bloed- of lymfevat groeit kunnen de cellen afbreken en op andere plekken in het lichaam komen

Dit heet uitzaaiing 

Slide 27 - Slide

Welke 3 ziekteverwekkers zijn er?

Slide 28 - Open question

Paragraaf 4

Slide 29 - Slide

Paragraaf 4
Een virus kan onze eigen cellen binnendringen

In de cel kan het virus kopiëren, als de cel openbarst
komen er meer virussen vrij

Uiteindelijk zal je lichaam hierop reageren
Je krijgt bijvoorbeeld spierpijn bij griep of een loopneus bij een verkoudheid


Slide 30 - Slide

Paragraaf 4
Na een infectie gaat je lichaam witte bloedcellen aanmaken om de ziekteverwekker uit te schakelen

Er zijn 2 soorten witte bloedcellen, de vreetcellen en de antistofcellen

Slide 31 - Slide

Paragraaf 4
Vreetcellen sluiten de ziekteverwekker (vaak bacteriën) in en verteren ze

Hierna sterft de witte bloedcel

Deze afweerreactie noem je ook wel algemene afweer

Slide 32 - Slide

Paragraaf 4
Antistofcellen zijn witte bloedcellen die antistoffen maken

Ze zijn in staat om een ziekteverwekker uit te schakelen 

Slide 33 - Slide

Paragraaf 4
Elke ziekteverwekker heeft andere antigenen

Dit stukje afweer heet daarom ook wel
de specifieke afweer

Slide 34 - Slide

Paragraaf 4
Bij een besmetting blijven er een aantal witte bloedcellen achter, dit zijn de geheugencellen

Bij een volgende besmetting herkennen de geheugencellen de ziekteverwekker aan de antigenen en kan je lichaam snel nieuwe antistoffen maken

Je bent immuun geworden voor de ziekteverwekker

Slide 35 - Slide

Paragraaf 4
Immuniteit kan zowel actief als passief voorkomen

Bij actieve immuniteit ben je eerst besmet geraakt met een ziekteverwekker en heeft je lichaam zelf antistoffen gemaakt

Bij passieve immuniteit krijg je antistoffen ingespoten, dit werkt snel tegen een ziekteverwekker, maar wel voor een korte tijd

Slide 36 - Slide

Paragraaf 4
Daarnaast kan je vaccinaties nemen tegen bepaalde ziekten

Hierbij ontvang je een dode of verzwakte variant van een ziekteverwekker via een injectie

Ook hierdoor word je actief immuun

Slide 37 - Slide

Paragraaf 5
Als mensen bloed nodig hebben krijgen zij een bloedtransfusie, hiervoor zijn wel bloeddonoren nodig

Er zijn verschillende typen bloedtransfusies
1 rode bloedceltransfusie 
2 plasmatransfusie
3 bloedplaatjestransfusie 

Slide 38 - Slide

Paragraaf 5
Je kan niet zomaar van iedereen bloed ontvangen of aan iedereen bloed geven. Er zijn namelijk verschillende bloedgroepen met elk bepaalde antigenen

Welke waren dit?
  • A
  • B
  • AB
  • 0

Slide 39 - Slide

Paragraaf 5
Bloedgroep A heeft antigen A
Bloedgroep B heeft antigen B
Bloedgroep AB heeft antigen A en B
Bloedgroep 0 heeft geen antigenen

Witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen die je niet hebt
Het bloed zal klonteren als een antistof in aanraking komt met het juiste antigen

Slide 40 - Slide

Paragraaf 5

Slide 41 - Slide

Paragraaf 5
Ten slotte de resusfactor, deze kan positief of negatief zijn (+/-)

Het plusje of minnetje geeft aan of je wel of geen antigenen op je rode bloedcellen hebt

Als je het resusantigen hebt ben je resuspositief (Rh+)
Als je geen resusantigen hebt ben je resusnegatief (Rh-)

Slide 42 - Slide

Paragraaf 5
Bij bloedtransfusies moet dus ook nog rekening gehouden worden met de resusfactor

Iemand die resusnegatief bloed heeft, maakt antistoffen tegen resuspositief bloed (- maakt antistoffen tegen +)

Slide 43 - Slide

Paragraaf 5

Slide 44 - Slide

Vragen
Nog vragen over een onderwerp wat niet besproken is?

Slide 45 - Slide

Kahoot!

Slide 46 - Slide

Eind van de les

Slide 47 - Slide