03.02: onderzoek opzetten

  1. Je komt op tijd in de les
  2. Je zit samen met je groepje
  3. Telefoon op stil/uit en in je tas
  4. Op tafel: alle boekjes, je schrift, pen, stempelkaart,
    gesloten laptop
  5. Iedereen is stil en richt zijn aandacht op de docent
1 / 18
next
Slide 1: Slide
ScienceMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  1. Je komt op tijd in de les
  2. Je zit samen met je groepje
  3. Telefoon op stil/uit en in je tas
  4. Op tafel: alle boekjes, je schrift, pen, stempelkaart,
    gesloten laptop
  5. Iedereen is stil en richt zijn aandacht op de docent

Slide 1 - Slide

Planning 
1e uur: 
Planning doornemen
Herhaling 3.1 + uitleg 3.2

2e uur:
Uitleg eigen onderzoek 
start eigen onderzoek

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 03.01: Hoe doe je onderzoek?
Je kan..
- Uitleggen welke stappen je zet bij het doen van onderzoek
- Uitleggen wat oorzaken, factoren en gevolgen zijn + het verband
- Uitleggen wat de voordelen/nadelen zijn van laboratoriumonderzoek
(- Je kent de afspraken die gemaakt zijn in het practicumlokaal
- Je kent de veiligheidsmiddelen in geval van nood en weet hoe je ze moet gebruiken)

Slide 3 - Slide

03.02: onderzoek opzetten
- Welke onderdelen zitten in een onderzoeksplan?
- Wat zijn de onderzoeksvraag, hypothese en methode, en hoe formuleer je deze?
- Wat is een onafhankelijke, afhankelijke en niet onafhankelijke of niet afhankelijke grootheid?
- Wat zijn biotishe en abiotische factoren?

Slide 4 - Slide

Onderzoeksplan (VK4)
Stap 1 t/m 3 cyclus -->
1. Orienteer
2. Onderzoeksvraag + hypothese
3. Ontwikkel onderzoeksplan;
Materiaal en methode


Slide 5 - Slide

Compleet onderzoeksplan
Doel - waarom doe je onderzoek
Onderzoeksvraag - welke vraag wil je beantwoorden
Benodigdheden - wat heb je nodig voor je onderzoek
Opstelling - Hoe ziet je opstelling/proefje eruit (tekening)
Stappenplan - Welke handelingen ga je uitvoeren, stap voor stap
Verwerking - Hoe ga je je meetgegevens verwerken

Slide 6 - Slide

3 soorten grootheden (factoren)
Grootheid = iets wat je kunt meten/tellen (massa;tijd;temperatuur;aantal)
Factor = een grootheid die invloed kan hebben op andere 
factoren
1. Als een oorzaak meetbaar of telbaar is, is dit een onafhankelijke grootheid
De waarde hiervan kan je soms zelf veranderen, maar kan ook door omstandigheden veranderen.
2. Als een gevolg meetbaar of telbaar is, is dit een afhankelijke grootheid.
De waarde van deze grootheid verandert als de onafhankelijke grootheid verandert. 

Slide 7 - Slide

3. Niet afhankelijke of niet onafhankelijke grootheid
Wanneer iets meetbaar of telbaar is, maar het is geen oorzaak en gevolg. Een onbelangrijke factor.
Kan belangrijk zijn om te weten waar je geen rekening mee hoeft te houden in je onderzoek.

bv. onderzoek naar om welk tijdstip de meeste leerlingen de lift nemen
onafhankelijke grootheid (oorzaak): tijd
afhankelijke grootheid (gevolg): aantal leerlingen die de lift nemen

niet afhankelijke grootheid (factor, maar geen gevolg): hoeveel jongens/meisjes het zijn. de leeftijd.  
niet onafhankelijke grootheid (factor, maar geen oorzaak): het weer buiten

Slide 8 - Slide

VB: Een leerling fietst naar school en komt te laat.
1. Onafhankelijke grootheid (oorzaak meetbaar of telbaar)
De kracht waarmee je fietst 
2. Afhankelijke grootheid (gevolg meetbaar of telbaar)
De aankomsttijd op school
3. Niet onafhankelijke of niet afhankelijke grootheid (meetbaar of telbaar maar geen oorzaak of gevolg)
De kleur van de fiets

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Onderzoeksvraag
Een open vraag, eindigt op een vraagteken. Soms noem je de grootheden die je gebruikt in je onderzoek ook. 

Bv: Wat is het effect van de aanwezigheid van muziek op het aantal eieren wat kip Roxy per dag legt?
Bv: Wat gebeurt er als je een rauw ei in kokend water legt?
Bv: Hoe kun je een zo goed mogelijk onderzoeksverslag maken?

Slide 12 - Slide

Ik wil weten wat er gebeurt met de melk als ik de koelkast open laat staan. Hoe formuleer je een goede onderzoeksvraag?

Slide 13 - Open question

Wees specifiek. Wat wil je precies weten? Wat zijn de omstandigheden? 
'Wat gebeurt er met de melk in de koelkast wanneer de koelkast 4 uur open staat?'
'Wat gebeurt er met de geur van de melk als deze 4 uur lang in een open koelkast staat?'
'Wat gebeurt er met het aantal bacteriën in een open pak melk als deze 10 uur in een open koelkast heeft gestaan?"

Slide 14 - Slide

Hypothese
Wat je denkt dat het antwoord op je onderzoeksvraag zal zijn. Herhaal de context van de vraag!

- Wat gebeurt er met de geur van een open pak melk als deze 10 uur in een open koelkast heeft gestaan?
- Ik verwacht dat de melk zuur zal ruiken als hij 10 uur in een open koelkast heeft gestaan

Slide 15 - Slide

Materiaal
- een werkende koelkast
- een open pak houdbare melk
- een timer

Slide 16 - Slide

Werkwijze
Puntsgewijs opschrijven wat je hebt gedaan (wat er is gedaan). Ook benoemen hoe je de resultaten gaat verwerken/berekenen.

1. Het pak melk is opengemaakt.
2. Er is door 2 mensen aan de melk geroken en hun reactie is genoteerd
3. De melk is in de koelkast geplaatst
4. De deur van de koelkast is wijd open getrokken
5. Met de timer is 10 uur bijgehouden
6. Na 10 uur hebben 2 mensen aan de melk geroken
7. De resultaten zijn met elkaar vergeleken.

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Maak afspraken in je groepje: spreek af wanneer je aan je onderzoek gaat werken. Begin hier snel mee!

Kijk naar je stempelkaart en maak voor jezelf een planning: wanneer OK / pk / onderzoek maken? Op school/thuis? Tijdens/buiten de les? Je wil niet achterlopen!

Lees BK + KK 03.02 + VK 4. Maak daarna pas de opdrachten!

Slide 18 - Slide