Puntsgewijs opschrijven wat je hebt gedaan (wat er is gedaan). Ook benoemen hoe je de resultaten gaat verwerken/berekenen.
1. Het pak melk is opengemaakt.
2. Er is door 2 mensen aan de melk geroken en hun reactie is genoteerd
3. De melk is in de koelkast geplaatst
4. De deur van de koelkast is wijd open getrokken
5. Met de timer is 10 uur bijgehouden
6. Na 10 uur hebben 2 mensen aan de melk geroken
7. De resultaten zijn met elkaar vergeleken.