Schrijf een dagboekfragment van 200 (!) woorden. Doe dit in de ik-vorm. Wat heb je die dag allemaal gedaan?
Je bent: een fabriekseigenaar, een arbeiderskind, een kind uit de bovenklasse, een vader uit de arbeidersklasse, een moeder uit de bovenklasse (ik deel uit).
Wat heb je gegeten/geleerd/gezien/geroken/gemaakt/gehoord/gevoeld?