Taaltrap les 11 Het huis

Het huis
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2PraktijkonderwijsBasisschoolGroep 2Leerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Het huis

Slide 1 - Slide

11.1 Het huis
  1. Luister naar de woorden.
  2. Schrijf de woorden in je schrift.
11.1
bladzijde 58-59

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Welke woorden weet je over
het huis / wonen ?
timer
2:30

Slide 6 - Open question


Je gaat naar een video kijken.

Je krijgt ook opdrachten.

Luister en kijk goed!



Slide 7 - Slide

4

Slide 8 - Video

00:20
Op welke verdieping woont Daan?
A
2e
B
3e
C
4e
D
5e

Slide 9 - Quiz

00:24
Hoeveel kamers heeft het huis?
2, 3 of 4?

Slide 10 - Open question

00:55
Waar is de vloer van gemaakt?
A
van steen
B
van hout

Slide 11 - Quiz

01:13
Daan heeft 3 dingen in de badkamer. Weet jij welke?

Slide 12 - Open question

11.3 + 11.4 
  1. Ga naar bladzijde 60 in je boek.
  2. Schrijf het enkelvoud en meervoud in je schrift =11.3
  3. Maak daarna opdracht 11.4
    Schrijf de hele zin in je schrift.
zie eerst volgende dia's 

Slide 13 - Slide

Enkelvoud - meervoud  
de docent    - drie docenten             
de stoel         - weinig stoelen
het bord        - vijf borden
de leerling    - onze leerlingen
het boek        - tien boeken

maar:
het raam      - veel ramen
het brood    - de broden
de muur       - twee muren

de fles    - twee flessen
een kat   - vijf katten
een tas    - veel tassen

Slide 14 - Slide

Let op!!!
 bij woorden met:
-el
-em
-en
-er 
-ie
-je  
komt er een S achter
dus:
de vinger - de vingers
het varken - de varkens
een lepel - veel lepels
een bezem - drie bezems
het meisje - tien meisjes

Slide 15 - Slide

En soms...
het kind - de kinderen
het ei  - de eieren
het rund - de runderen

de auto - de auto's
de piano - de piano's
de paraplu - de paraplu's

Slide 16 - Slide

Diglin
Klaar?

Slide 17 - Slide

Eerder klaar?
In Aerobe:





of de woordzoeker

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide