Een auto rijdt met 70 km/h. Hij rijdt 2 uur lang. Hoeveel afstand heeft de auto afgelegd?
1
2
3
Slide 5 - Slide
Werken met formules
Een auto rijdt met 70 km/h. Hij rijdt 2 uur lang. Hoeveel afstand heeft de auto afgelegd?
Je lost deze vraag zo op
1
Dit zijn de grootheden die je gebruikt
2
Wanneer je symbolen gebruikt heb je een formule
3
Slide 6 - Slide
De formules van dit jaar
*deze hoef je NIET uit je hoofd te leren
Slide 7 - Slide
Voorbeeldvraag 1
Vraag: Wat is P? (wat is het vermogen?)
Formule:
P = U · I
Gegevens
U = 15 V
I = 4 A
Oplossing
(vermogen is spanning keer stroomsterkte)
(spanning is 15 V)
(stroomsterkte is 4 ampère)
Je moet de eenheid ook opzoeken in de tabel. Je ziet hier staan dat bij vermogen de eenheid W
Slide 8 - Slide
Voorbeeldvraag 2
Vraag: Wat is U? (wat is de spanning?)
Formule:
P = U · I
Gegevens
P = 200 W
I = 5 A
Oplossing
(vermogen is spanning keer stroomsterkte)
(vermogen is 200W)
(stroomsterkte is 5 ampère)
Je hebt nu alleen maar de formule van P
Je moet deze veranderen in de formule van U
zie hoe op de volgende dia's
Slide 9 - Slide
Formules ombouwen - de Formuledriehoek
Slide 10 - Slide
Voorbeeldvraag 2
Vraag: Wat is U? (wat is de spanning?)
Formule:
P = U · I
Gegevens
P = 200 W
I = 5 A
Oplossing
(vermogen is spanning keer stroomsterkte)
(vermogen is 200W)
(stroomsterkte is 5 ampère)
Je hebt nu alleen maar de formule van P
Je moet deze veranderen in de formule van U
zie hoe op de volgende dia's
Slide 11 - Slide
Formule ombouwen van voorbeeldvraag 2
Formule: P = U x I
Slide 12 - Slide
Samenvattend filmpje
Samenvattend
Grootheid = wat je meet
Eenheid = waarin je meet
bijvoorbeeld:
De auto heeft een snelheid
van 75 kilometer per uur
grootheid
eenheid
Natuurkundigen gebruiken symbolen om gegevens op te schrijven.
bijvoorbeeld, de bovenstaande rode zin zou zijn: v = 75 km/h
Slide 13 - Slide
Samenvattend
Eenheden moet je kunnen omrekenen. Je hebt dit ooit op de basisschool al geleerd met bijvoorbeeld het omrekenen van meter naar centimeter. Bij alle andere eenheden werkt het precies hetzelfde
Slide 14 - Slide
Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel
Slide 15 - Slide
Klascodes
H2A =
H2B =
H2B =
V2A =
V2B =
Slide 16 - Slide
Opgave 1: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "grootheid"
Slide 17 - Open question
Opgave 2: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "eenheid"
Slide 18 - Open question
Opgave 3: Wat zijn de symbolen voor lengte, volume en kubieke meter?
Slide 19 - Open question
Opgave 4: De eenheid voor snelheid is meter per seconde. Welke eenheid voor snelheid ken je nog meer?
Slide 20 - Open question
Opgave 5: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)
Noteer de 6 grootheden uit deze zinnen
Slide 21 - Open question
Opgave 6: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)
Noteer de 6 eenheden uit deze zinnen
Slide 22 - Open question
Opgave 7
Noteer van de volgende 4 vragen steeds te gegevens.
Gebruik alleen symbolen.
Dus, bijvoorbeeld:
"De hoogte is 80 meter" wordt: h = 80 m
Slide 23 - Slide
Opgave 7a. Haal de gegevens uit de zin
"De snelheid bedraagt 50 meter per seconde"
Slide 24 - Open question
Opgave 7b. Haal de gegevens uit de zin
"De dichtheid van de stof is 8 gram per kubieke centimeter"
Slide 25 - Open question
Opgave 7c. Haal de gegevens uit de zin
"De afstand is 112 meter"
Slide 26 - Open question
Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin
"De weerstand door de draad is 15 ohm"
Slide 27 - Open question
Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin
"De weerstand door de draad is 15 ohm"
Slide 28 - Open question
Antwoorden
Antwoorden
1. Wat we meten
2. Waarin we meten
3. l (kleine L), V, m3
4. kilometer per uur (km/h)
5.
temperatuur (T)
snelheid (v)
spanning (U)
massa (m)
afstand (s)
stroomsterkte (I)
6.
graden celsius (°C)
kilometer per uur (km/h)
Volt (V)
kilogram (kg)
kilometer (km)
ampère (A)
7a. v = 50 m/s
7b. ρ = 8 g/cm3
7c. s = 112 m
7d. R = 15 Ω
Slide 29 - Slide
Vul in wat er op de plaats van het ?-teken moet komen:
mm - …..m - ….m - …..m - …?..m - …..m - km
A
Hectometer
B
Meter
C
Dacameter
D
Decimeter
Slide 30 - Quiz
Reken om:
127,4cm = ……..km
A
12.740.000
B
1.274.000
C
0,01274
D
0,001274
Slide 31 - Quiz
Reken om:
392 hm = ……..dm
A
392000
B
39200
C
3,92
D
0,392
Slide 32 - Quiz
Reken om: 56 mA = ……..A
Slide 33 - Open question
Reken om: 50000V = ……..kV
Slide 34 - Open question
Reken om: 6,6 hm3 = …… mL
Slide 35 - Open question
Reken om: 941 mV = ……………V
Slide 36 - Open question
Welke letter moet er op de plaats van het ?-teken komen: