HA - week 11 - Herhalen voor de toets- Les 4 - Leren - vragen?

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met LessonUp
Zorg dat je de planning in de gaten houdt.

Slide 1 - Slide

- Welkom
- bestaande vragen verzamelen 
- Wat moet je allemaal kennen?
- Kort stof doornemen

Doel:
- Je kunt meervouden op -en goed schrijven;
- Je kunt sterke werkwoorden in verleden tijd zetten; 
- Je weet wat je moet leren voor de toets; 
- Je kunt de hoofdgedachte benoemen in een tekst;
- Je kent de woorden in de woordenlijst;
- Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde vinden;
- Je kunt aangeven of een woord het hulpwerkwoord of zelfst. werkwoord is. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Welke vragen heb je nog over de toets?

Slide 3 - Mind map

Wat:  Hoofdstuk 3 

Lezen - inleiding, hoofdgedachte, slot
Woordenschat - voorbeeld zoeken (+woordenlijst kennen)
Grammatica zinsdelen - werkwoordelijk gezegde
Grammatica woordsoorten - zelfstandig ww en hulpww
Spelling - meervouden op -en
Spelling werkwoorden - persoonsvorm verleden tijd - sterke ww

Leren voor de toets:

Slide 4 - Slide

Zoek een voorbeeld
In Woordenschat H1 en H2 heb je geleerd dat je de betekenis van moeilijke woorden soms in de tekst kunt vinden door een synoniem, omschrijving of definitie te zoeken.   Soms wordt de betekenis van een woord uitgelegd door het geven van voorbeelden. 

Zo'n voorbeeld zie je vaak:
  • na een signaalwoord (zoals bijvoorbeeld, zoals, denk aan..)
  • na een dubbele punt (Je kunt er van alles kopen: ondergoed, slingers, sokken, kerstverlichting enz)
  • voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip. (Tokio, Londen en New York zijn metropolen waar ...)

Slide 5 - Slide

- Inleiding van een tekst
  Eerste stukje (vaak 1 alinea, soms meerdere) waarin          de inhoud van de tekst duidelijk wordt. 
  Moet de aandacht trekken/nieuwsgierig maken: 
  - anekdote (grappig verhaaltje)
  - voorbeeld
  - bijzondere situatie 

Lezen H3: 

Slide 6 - Slide

- Slot van een tekst:
  - Laatste stukje (meestal 1 alinea, soms meer);
  - Conclusie of samenvatting;
  - Geen nieuwe informatie;
  - Haakt aan bij de inleiding, ronde tekst;
  - Ontbreekt bij nieuwsbericht;
  - Uitsmijter (leuke afsluitende zin)

Lezen H3:

Slide 7 - Slide

- Hoofdgedachte:
  - Datgene dat de schrijver over het onderwerp wil       zeggen;
  - Staat (bijna) altijd in de inleiding of in het slot van de   tekst;
  - Soms letterlijk, soms moet je zelf een zin formuleren:
  - Geef dan antwoord op deze vraag: wat is het belangrijkste dat er over het onderwerp gezegd wordt?

Lezen H3:

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Voorbeeld:
Ik zal nieuwe sportschoenen kopen

Alle werkwoorden:  
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide





De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.




Slide 13 - Slide

De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

De schilder heeft het raam donkergroen geverfd.

De schilder heeft het raam donkergroen geverfd.

De schilder verft het raam donkergroen.


Slide 14 - Slide

Veel zelfstandig naamwoorden hebben een meervoud op -en.   Dat meervoud kun je op verschillende manieren maken:

- alleen -en erachter    (taart - taarten)
- -en erachter, maar laatste letterverdubbelen (bal- ballen)
- -en erachter, maar klinker weghalen (jaar - jaren)
- -en erachter, maar medeklinker veranderen (huis - huizen)
- het woord eindigt al op -e
    - ee: je zet -ën achter de laatste ee (zeeën)
    - ie:  let op klemtoon: ieën of iën (theorieën - oliën)

Meervouden

Slide 15 - Slide

Sterke werkwoorden - kunnen wel van klank veranderen
                                         - Lopen  → liep

persoonsvorm = zo kort en eenvoudig mogelijk
Lopen → liepen
Zwemmen → zwommen


LET OP: kies sterk/zwak. Er is NOOIT een combinatie 
Ik zwem → ik zwom en dus nooit ik zwomde

Werkwoorden - sterk en zwak

Slide 16 - Slide

Thuis: Ga zelf verder leren (woordjes, oefenen met grammatica)

Op school: Quizlet live! Een van je tweetal hoeft maar in te loggen.
Woordenschat: Quizlet live

Slide 17 - Slide