H6.3 | Revolutie buiten Frankrijk?

H6.3 | Revolutie buiten Frankrijk?
opdr. 2 t/m 6 + 10a/b

1 / 20
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H6.3 | Revolutie buiten Frankrijk?
opdr. 2 t/m 6 + 10a/b

Slide 1 - Slide

Opdracht 2
a.
Maak de tekst kloppend.
Aan het einde van de 18e eeuw werden veel landen in Europa bestuurd door een koning / het volk. De geestelijkheid en de adel hadden geen / nog wel voorrechten. Deze twee zaken waren in Frankrijk door de revolutie helemaal / niet veranderd. Europese koningen waren daardoor wel / niet bang voor een revolutie in hun land.

Slide 2 - Slide

Opdracht 2
b.
De Fransen verklaarden andere Europese landen de oorlog. Waarom deden ze dat?
  • Ze waren bang dat koningen uit andere landen Frankrijk zouden aanvallen om een einde te maken aan de revolutie.

Slide 3 - Slide

Opdracht 2
c.
De Franse soldaten wilden graag vechten om de revolutie te verdedigen. Om welke twee redenen wilden de meeste Fransen niet dat er een einde aan de revolutie zou komen?
 A Burgers zouden dan geen invloed meer hebben op het bestuur.
 B Burgers zouden dan weer inspraak krijgen op het bestuur.
 C De grondrechten zouden dan afgeschaft worden.
 D Edellieden zouden dan gelijk worden aan andere burgers.
 E Koning Lodewijk XVI zou dan al zijn macht kwijtraken.

Slide 4 - Slide

Opdracht 2
c.
De Franse soldaten wilden graag vechten om de revolutie te verdedigen. Om welke twee redenen wilden de meeste Fransen niet dat er een einde aan de revolutie zou komen?
 A Burgers zouden dan geen invloed meer hebben op het bestuur.
 B Burgers zouden dan weer inspraak krijgen op het bestuur.
 C De grondrechten zouden dan afgeschaft worden.
 D Edellieden zouden dan gelijk worden aan andere burgers.
 E Koning Lodewijk XVI zou dan al zijn macht kwijtraken.

Slide 5 - Slide

Opdracht 3
a.
Om welke twee redenen werd het leger in Frankrijk steeds belangrijker?
A Het bestuur had het leger vaak nodig om opstanden neer te slaan.
B Het leger bestond uit edellieden: dat waren zeer goed opgeleide soldaten.
C Het leger wilde dat er weer een koning aan de macht kwam.
D Steeds meer mannen sloten zich aan bij het leger om voor de revolutie te
vechten.
E Tussen 1792 en 1799 was Frankrijk in oorlog met verschillende landen.

Slide 6 - Slide

Opdracht 3
Wat voor soort verandering is een staatsgreep? Leg je antwoord uit.
Een culturele / economische / politieke / sociale verandering, want dat is een
plotselinge verandering van de macht.

Slide 7 - Slide

Opdracht 3
c.
Vul de juiste jaartallen en gebeurtenissen in.
  • De Franse Revolutie begon in het jaar 1789 , toen burgers de Bastille bestormden en de koning de volksvertegenwoordiging toestond.
  • De Franse Revolutie eindigde in het jaar 1799 , toen Napoleon een staatsgreep pleegde.

Slide 8 - Slide

Opdracht 4
a.
Welke twee besluiten van Napoleon pasten bij de ideeën van de Franse Revolutie?
A Alle burgers hielden hun grondrechten.
B Napoleon maakte van Frankrijk een dictatuur.
C Napoleon voerde de burgerlijke stand in.
D Napoleon voerde de dienstplicht in.
E Onder Napoleon golden de wetten voor alle burgers.

Slide 9 - Slide

Opdracht 4
a.
Welke twee besluiten van Napoleon pasten bij de ideeën van de Franse Revolutie?
A Alle burgers hielden hun grondrechten.
B Napoleon maakte van Frankrijk een dictatuur.
C Napoleon voerde de burgerlijke stand in.
D Napoleon voerde de dienstplicht in.
E Onder Napoleon golden de wetten voor alle burgers.

Slide 10 - Slide

Opdracht 4
b. Wat is de burgerlijke stand?
A Een boek waarin rechten en plichten van burgers staan en waarin het bestuur is geregeld.
B Een grondwet waarbij rechters en burgers samen zorgen dat het land goed bestuurd wordt.
C Een nieuwe vorm van standensamenleving, maar met minder grote verschillen.
D Een overzicht waarin wordt vastgelegd welke burgers zijn geboren, getrouwd en overleden.

Slide 11 - Slide

Opdracht 4
b. Wat is de burgerlijke stand?
A Een boek waarin rechten en plichten van burgers staan en waarin het bestuur is geregeld.
B Een grondwet waarbij rechters en burgers samen zorgen dat het land goed bestuurd wordt.
C Een nieuwe vorm van standensamenleving, maar met minder grote verschillen.
D Een overzicht waarin wordt vastgelegd welke burgers zijn geboren, getrouwd en overleden.

Slide 12 - Slide

Opdracht 4
c.
In de leertekst ‘Het bestuur van Napoleon’ lees je wat veranderde en hetzelfde bleef onder het bestuur van Napoleon. Hieronder staan vier zinnen uit deze leertekst.
In welke zinnen staat een verandering, en welke zinnen gaan over iets wat hetzelfde
blijft?

Slide 13 - Slide

Opdracht 5
Het bestuur van Napoleon was een dictatuur. Leg dat uit met twee voorbeelden.
Napoleon had alle macht. Dat blijkt uit deze voorbeelden:
  • Alleen Napoleon besloot over oorlog en vrede.
  • Napoleon besloot over nieuwe wetten. 
  • Of: hij benoemde zelf rechters.

Slide 14 - Slide

Opdracht 6
a.
Welke drie zaken voerde Napoleon in, als hij een land veroverd had?
A De burgerlijke stand.
B De dienstplicht.
C De standensamenleving.
D Een nieuw wetboek.
E Kiesrecht voor vrouwen.

Slide 15 - Slide

Opdracht 6
b.
Met welke verandering uit vraag a zouden mensen in de veroverde landen in elk geval niet blij zijn geweest? Leg je antwoord uit.
  • Met de invoering van de dienstplicht, want dat betekende dat mannen het leger in moesten en moesten gaan vechten voor Napoleon.

Slide 16 - Slide

Opdracht 6
c.
Napoleon vond dat hij de mensen in de veroverde landen vrijheid en gelijkheid gaf. Leg met een voorbeeld uit waarom hij dat vond.
  • Napoleon bevrijdde hen van hun koningen. Hij gaf hun zo vrijheid. 
  • Overal waar Napoleon de macht kreeg, voerde hij zijn wetboeken in. De mensen kregen dus gelijke rechten.

Slide 17 - Slide

Opdracht 10a

Slide 18 - Slide

Opdracht 10b

Slide 19 - Slide

Proefwerkweek
 
Hfd.6 | Revolutie! Alles moet anders.
6.1 | Frankrijk voor de revolutie
6.2 | De Franse Revolutie
6.3 | Revolutie buiten Frankrijk? (t/m blz. 141)

Slide 20 - Slide