Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de
trappen van vergelijking en de woordjes
als en
dan.
Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de
overtreffende trap.
Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.