20221205 Interpunctie/hoofdletters

Hoofdletters/leestekens
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdletters/leestekens

Slide 1 - Slide

programma
- woordweb
- uitleg hoofdletters/leestekens
- quiz vragen
-opdracht leestekens (online)

Slide 2 - Slide

lesdoel
Je kunt hoofdletters, punten, komma's, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken in een zin. 

Slide 3 - Slide

Waarom hoofdletters en leestekens?

Slide 4 - Open question

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 5 - Mind map

HOOFDLETTERS

Slide 6 - Slide

Zo gebruik je hoofdletters
- Aan het begin van een zin: 
- Bij namen: 
- Feestdagen, maar niet bij samenstellingen van feestdagen. 
- Namen van mensen, topografische namen (landen, rivieren, straatnamen etc.) en merken.

Slide 7 - Slide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

Namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van een zin
B
bij namen van rivieren
C
bij namen van seizoenen
D
bij woorden die van namen zijn afgeleid

Slide 9 - Quiz

dagen van de week
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 10 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Leeuwarden
B
leeuwarden

Slide 11 - Quiz

beste mevrouw vergeer
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 12 - Quiz

Goed of fout?
Meneer hazelaar
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

Goed of fout?
Noord-Holland
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Goed of fout?
ik ga op vakantie naar Australië.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Goed of fout?
Jan Van der Veen
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Goed of fout?
In Januari is het winter.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

LEESTEKENS 

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's

Slide 18 - Slide

Waarom gebruik je leestekens?

Slide 19 - Mind map

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

PUNTEN 

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 24 - Slide

VRAAGTEKENS

- Na een vraag


Hoe lang duurt deze les nog?

'Neem jij koekjes mee voor bij de thee?' vroeg Meike.

Slide 25 - Slide

UITROEPTEKENS 

- Om een bevel of waarschuwing aan te geven


Halt, of ik schiet!

Stop!

Kom hier!



Slide 26 - Slide

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 27 - Slide

KOMMA'S (3)

- Tussen twee persoonsvormen


Als ik naar huis fiets, heb ik tegenwind.



Slide 28 - Slide

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 29 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 30 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 31 - Quiz

wat doe jij hier in spanje
Sleep de leestekens naar juiste plaats
HOOFD-
LETTER
.
?
!
,
HOOFD-
LETTER

Slide 32 - Drag question

Niet waar
Waar
Een zin eindigt altijd met een punt.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.. 
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
Aanhalingstekens gebruik je als je een stukje tekst letterlijk overneemt.
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
Leestekens maken het lezen makkelijker.

Slide 33 - Drag question

kom gauw jeroen zit in de kantine
5. Sleep de leestekens naar juiste plaats
HOOFD-
LETTER
HOOFD-
LETTER
.
.
?
?
!
!
,
,

Slide 34 - Drag question