Klas 4 les Signaalwoorden

1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Comment lire un texte sans tout comprendre
Leesvaardigheid 
mavo 4

Slide 3 - Slide

Tips & tricks
Je hoeft niet alles te weten / te begrijpen
om de vraag juist te kunnen beantwoorden.

Slide 4 - Slide

Tips & tricks
Basis:
  • signaalwoorden herkennen & weten wat zij aangeven
  • in grote lijnen begrijpen waar de tekst over gaat
  • voorbeelden kunnen herkennen
  • meningen kunnen herkennen 

Slide 5 - Slide

Doel:
Ik word mij bewust van de Franse signaalwoorden (connecteurs) die ik al ken en weet dat zij altijd een verband aangeven.

Slide 6 - Slide

Welke signaalwoorden ken je in het Nederlands?

Slide 7 - Mind map

Signaalwoorden NL
Signaalwoorden van tijd: eerst, vervolgens, daarna, toen, ten slotte
Signaalwoorden van plaats: hier, daar, waar, waarin, waarop.
Signaalwoorden van tegenstelling: echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij.
Signaalwoorden van opsomming: en, ook, daarnaast, bovendien, ten eerste, ten tweede.
Signaalwoorden van verklaring: dus, omdat, daarom, daardoor

Slide 8 - Slide

Franse signaalwoorden


Welke weet je nog?

Slide 9 - Slide

OU
A
OF
B
EN
C
MAAR
D
WANT

Slide 10 - Quiz

MAAR
A
ET
B
PAR EXEMPLE
C
EN PLUS
D
MAIS

Slide 11 - Quiz

MAINTENANT
A
VANDAAG
B
MORGEN
C
MAAR
D
NU

Slide 12 - Quiz

PARCE QUE
A
WANT
B
OMDAT
C
DAAROM
D
ONDANKS

Slide 13 - Quiz

SOUVENT
A
ALTIJD
B
VAAK
C
SOMS
D
TOCH

Slide 14 - Quiz

ASSEZ
A
WANNEER
B
WAAROM
C
GENOEG
D
WEINIG

Slide 15 - Quiz

DONC
A
MEER
B
VOORDAT
C
ZONDER
D
DUS

Slide 16 - Quiz

POURTANT
A
BOVENDIEN
B
DAAROM
C
TOCH
D
OOK

Slide 17 - Quiz

TOUJOURS
A
SOMS
B
VAAK
C
ALTIJD
D
NOOIT

Slide 18 - Quiz

DEPUIS
A
SINDS
B
DUS
C
ALTIJD
D
NOOIT

Slide 19 - Quiz

ENSUITE
A
OMDAT
B
EERST
C
VERVOLGENS
D
VOORDAT

Slide 20 - Quiz

SANS
A
MET
B
ZONDER
C
OOK
D
GEEN

Slide 21 - Quiz

PAR CONTRE
A
DAARENTEGEN
B
DAARMEE
C
ZONDER
D
SOMS

Slide 22 - Quiz

AVEC
A
SOMS
B
EERST
C
MAAR
D
MET

Slide 23 - Quiz

MÊME SI
A
NOOIT
B
ZELFS
C
SOMS
D
OOK

Slide 24 - Quiz

ENCORE
A
NOG STEEDS
B
VAAK
C
NOOIT
D
MET

Slide 25 - Quiz

PEU

Slide 26 - Open question

BIENTÔT

Slide 27 - Open question

SAUF

Slide 28 - Open question

BIEN QUE
A
TOCH
B
MAAR
C
HOEWEL
D
DUS

Slide 29 - Quiz

Tegenstellingen

maar - mais
toch, echter, evenwel - pourtant
daarentegen - par contre 
in plaats van - au lieu de



Slide 30 - Slide

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 31 - Quiz

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
par contre

Slide 32 - Quiz

Samenvatting / Conclusie 

kortom - bref
samenvattend - en résumé
dus - donc
tenslotte - enfin / finalement 

Slide 33 - Slide

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 34 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 35 - Quiz

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

en - et
ook - aussi
bovendien - de plus
ten eerste - d'abord
dan / vervolgens - puis / ensuite


Slide 36 - Slide

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 37 - Quiz

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 38 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant

Slide 39 - Drag question

opsomming
- d'abord
- ensuite
- puis
- en plus
- enfin

Reden
- car
- comme
parce que

tegenstelling
mais
par contre
au contraire
cependant


Conclusie
donc
alors
bref

Slide 40 - Slide

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 41 - Open question

Heb je het doel van deze les (bewust worden van de Franse signaalwoorden en hun verbanden) behaald?
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 42 - Quiz