What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Zinsdelen herhaling
Zinsdelen
LWT 3 en 4
1 / 47
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
This lesson contains
47 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Zinsdelen
LWT 3 en 4
Slide 1 - Slide
Zinsdeel
Een zin bestaat uit
zinsdelen
.
Een
zinsdeel
kan uit
één woord
bestaan, maar ook uit
twee of meer woorden.
Eén zinsdeel ken je al ;-):de persoonsvorm, daar begin je altijd mee.
Slide 2 - Slide
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of
kan
staan is 1 zinsdeel.
Slide 3 - Slide
Zinsdelen
Verdeel de zin in zinsdelen.
Zet een schuine streep ( / ) tussen de zinsdelen.
Verdeel / de zin / in zinsdelen
Slide 4 - Slide
Zinsdelen
Bijvoorbeeld de zin:
Ik eet een appel in de klas.
Slide 5 - Slide
Wat zijn zinsdelen?
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
Belangrijk: de persoonsvorm is altijd het
eerste
zinsdeel dat je bepaalt!
Slide 6 - Slide
PV vinden
Tijdproef (verandert in de tijd)
Getalproef (verandert bij 1 of meer)
Zin vragend maken (PV komt vooraan te staan)
Slide 7 - Slide
Onderwerp vinden?
Het onderwerp vind je door:
wie of wat + persoonsvorm
Slide 8 - Slide
Zinsdelen
Het
onderwerp [ow]
en de
persoonsvorm [pv]
zijn zinsdelen.
Jan
|
heeft
|
vorige week
|
een film
|
gekeken.
ow
|
pv
|
vorige week
|
een film
|
gekeken.
Het
werkwoordelijk gezegde [wg]
is ook een zinsdeel.
Slide 9 - Slide
Ik heb wel zin in een koekje!
Wat is het ow en pv?
A
ow = ik
B
pv = heb zin in
C
pv = heb
D
ow = een koekje
Slide 10 - Quiz
Wat is de pv (persoonsvorm) in deze zin? En het ow? (onderwerp)
"Henk is gisteren thuisgekomen van het ziekenhuis.
A
Ow: Henk Pv: is
B
Ow: van het ziekenhuis Pv: is
C
Ow: Henk Pv: thuisgekomen
D
Ow: gisteren pv: thuisgekomen
Slide 11 - Quiz
Zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen.
Persoonsvorm en onderwerp ken je al.
Het werkwoordelijk gezegde is ook een zinsdeel.
Slide 12 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle ww in de zin.
Jantje heeft een fiets gestolen.
wg: heeft gestolen
Slide 13 - Slide
Jij had het me moeten vertellen
1. pv = had
2. andere ww=moeten vertellen
3. gezegde= had moeten vertellen
Slide 14 - Slide
Wat is het WW gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden van in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 15 - Quiz
Wat is het ww gezegde?
Ik schaam me eigenlijk nooit.
A
Ik schaam me
B
schaam
C
schaam me
D
schaam me nooit
Slide 16 - Quiz
Haal het ww gezegde uit de zin:
Ik ben vandaag naar de Boogaard gelopen.
A
ben
B
gelopen
C
ben, gelopen
D
vandaag
Slide 17 - Quiz
Wat is het ww gezegde?
We hebben hem kerstkransjes gegeven.
A
we
B
gegeven
C
hebben
D
hebben gegeven
Slide 18 - Quiz
Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Over twee weken heb ik vakantie ?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 19 - Quiz
lijdend voorwerp vinden
Vraag wie of wat + gezegde + onderwerp
Slide 20 - Slide
lijdend voorwerp vinden (lv)
1
lijdend voorwerp = wie/wat + wg + ow
De buurman heeft een hond gekocht. ->
Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->
een
hond
Jan eet vanavond pizza. -> Wat eet Jan?
Slide 21 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 22 - Quiz
"De chauffeur vernielde de vangrail."
het lijd. vw. is...
A
vernielde
B
de chauffeur
C
er staat geen lv in de zin
D
de vangrail
Slide 23 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
De man vindt een tas.
A
De man
B
vindt
C
een tas
D
er is geen lijd. vw.
Slide 24 - Quiz
Hij bouwde een geweldige iglo voor zijn vrienden
Het lijd. vw is:
A
een iglo
B
een geweldige iglo
C
een geweldige iglo voor zijn vrienden
D
er staat geen lijd. vw.
Slide 25 - Quiz
Oefenzinnen
Jullie gaan nu aan de slag met oefenzinnen
Slide 26 - Slide
Volgorde zinsdelen benoemen:
1. Zoek de PV
2.Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek het onderwerp
4. Zoek het ww gezegde
5. Zoek het lijdend voorwerp:
Wie/wat + ww gez +ond = lv
Slide 27 - Slide
Zinsdelen , les 2:
nieuwe zinsdelen toevoegen:
meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
Slide 28 - Slide
Lesdoelen:
- Ik kan de zinsdelen pv, ww gezegde, ond en lvwp benoemen in een zin
- Ik weet hoe ik het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling kan zoeken in een zin
Slide 29 - Slide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp:
wie/wat +gezegde+onderwerp+ lijdend voorwerp
Slide 30 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.
Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.
Slide 31 - Slide
LET DUS OP!
Als er 'aan' of 'voor' bij het meewerkend voorwerp staat, dan hoort dat altijd bij het meewerkend voorwerp!
Slide 32 - Slide
Meewerkend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
Slide 33 - Slide
Wat kan je altijd bij het meewerkend voorwerp doen?
A
Aan/voor toevoegen
B
Alleen voor toevoegen
C
Aan/voor weghalen
D
Aan weghalen
Slide 34 - Quiz
Het meewerkend voorwerp ...
A
ondergaat iets
B
is de ontvanger (aan wie/voor wie)
Slide 35 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 36 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd.
A
Joris
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 37 - Quiz
Ontleden: Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat dat is.
Slide 38 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
De juf heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De juf
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 39 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘
prullenbak
’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.
Slide 40 - Slide
Om de bijwoordelijke bepaling te vinden, stel je de vragen:
waar?= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer?= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe?= bijwoordelijke bepaling van reden
Slide 41 - Slide
Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?
Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
er is in deze zin geen bijwoordelijke bepaling
Slide 42 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld
Slide 43 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?
Ik heb mijn pyjama eigenlijk aan.
A
ik
B
heb
C
mijn pyjama
D
eigenlijk
Slide 44 - Quiz
TOETSVRAAG: Benoem het juist zinsdeel. (sleep het ernaar toe)
Zinsdeel
ONDERWERP
Zinsdeel
GEZEGDE
Overige woorden/ bijwoordelijke bepaling
Zinsdeel
LIJDEND VOORWERP
Jo
heeft
voor haar broertje
opgehaald.
een boek
Slide 45 - Drag question
Benoem de zinsdelen
Pv
Ow
Lv
Mv
Hij
mailt
zijn collega
de documenten.
Slide 46 - Drag question
Ik vond deze les:
goed te doen / makkelijk / moeilijk
Slide 47 - Poll
More lessons like this
Zinsdelen herhaling
June 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Herhalen Grammatica Zinsdelen H1 t/m H6
May 2023
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Instaptoets zinsdelen
November 2021
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2 KM H5 Bijwoordelijke bepaling
June 2022
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Overzicht en herhaling zinsdelen H1, 3, 4, 5
December 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Oefentoets zinsdelen H1, 2, 3, 5, 6
February 2024
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
grammatica zinsdelen gemengd
March 2021
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Redekundig ontleden
February 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1