This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling (voorbereiding toets)
Quizlet
Slide 2 - Slide
Leerdoel
Aan het einde van de les weet je wat je nog moet leren voor de toets van woensdag.
Slide 3 - Slide
Jelle koopt van zijn loon een plant voor in zijn kamer. Jelle is in dit voorbeeld een consument.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Noem een voordeel en een nadeel van zelfvoorziening
Slide 6 - Mind map
Jelle koopt van zijn loon een plant voor in zijn kamer. Een kamerplant is een voorbeeld van een primaire behoefte.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Noem een voorbeeld van een primaire behoefte
Slide 8 - Mind map
Soorten behoeften
Behoefte: alles wat je graag wil hebben of nodig hebt
Primaire behoeften (basisbehoeften): behoeften die ieder mens heeft (alles wat je nodig hebt om te kunnen leven).
Secundaire behoeften (overige behoeften): behoeften die het leven prettiger maken.
Slide 9 - Slide
Schrijf de volgende bedragen op een economisch juiste manier.
54 cent
238,2 euro
zeshonderdvierentwintigduizend euro
€ 7,45692
5860,8921 euro
Slide 10 - Open question
Jouw telefoon is kapot gegaan maar hij valt nog in de garantie. Deze garantieservice is een voorbeeld van een:
A
Verbruiksgoed
B
Gebruiksgoed
C
Dienst
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Julia en Emma gaan samen op vakantie naar Spanje. Ze zitten daar in een hotel. De overnachting in het hotel is een voorbeeld van:
A
Gebruiksgoed
B
Verbruiksgoed
C
Dienst
Slide 13 - Quiz
Julia en Emma gaan samen op vakantie naar Valencia in Spanje voor 4 dagen om de prachtige stad te verkennen. Ze maken de volgende kosten. Hoeveel betalen ze per persoon?
Hotelovernachting
€ 460,-
Boodschappen
€ 284,-
Waterskien en museum
€ 38,60
Vliegtickets
€ 350,-
Souvenirtjes
€ 21,50
Slide 14 - Open question
Julia en Emma gaan samen op vakantie naar Valencia in Spanje voor 4 dagen om de prachtige stad te verkennen. Ze maken de volgende kosten. Hoeveel betalen ze per persoon per dag?
Hotelovernachting
€ 460,-
Boodschappen
€ 284,-
Waterskien en museum
€ 38,60
Vliegtickets
€ 350,-
Souvenirtjes
€ 21,50
Slide 15 - Open question
1. Je ruilt een etui voor een drinkfles. 2. Je ruilt een etui voor €5,-
A
1. Directe ruil
2. Directe ruil
B
1. Directe ruil
2. Indirecte ruil
C
1. Indirecte ruil
2. Directe ruil
D
1. Indirecte ruil
2. Indirecte ruil
Slide 16 - Quiz
Ruilen
Directe ruil: een product ruilen voor een ander product
Indirecte ruil: betalen met geld
Saldo: het bedrag dat op je bankrekening staat
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven
Slide 17 - Slide
Je koopt een boek in de boekenwinkel. Je rekent af met 2 briefjes van € 10,-. Je betaalt hier met
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 18 - Quiz
Vormen van geld
Chartaal geld: Tastbaar geld in de vorm van munten en bankbiljetten.
Giraal geld: Niet-tastbaar geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.
Slide 19 - Slide
Welk begrip heeft te maken met consumentenorganisaties?
A
Deugdelijk product
B
Warenwet
C
Vergelijkend warenonderzoek
D
NVWA
Slide 20 - Quiz
Je ziet deze poster op het bushokje hangen. Nu wil je zelf ook graag cola drinken. Dit is een voorbeeld van:
A
Sociale beïnvloeding
B
Commerciële beïnvloeding
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Het filmpje was een voorbeeld van:
A
Ideële reclame
B
Commerciële reclame
Slide 24 - Quiz
Welk gedrag moest je gaan vertonen?
Slide 25 - Slide
Je gaat naar de Intertoys en er is 22% korting op een spel van €40,- bereken de nieuwe prijs.
Slide 26 - Open question
quizlet.com
Slide 27 - Link
Reken om: stel je geeft per week €11,00 uit aan snacks. Hoeveel is dat per maand? Rond af op 2 decimalen.
Slide 28 - Open question
Opdrachten maken
Rekenopgave 1, 4a, 7, 13 en 22
In stilte.
Als je klaar bent werk je verder aan de herhalingsopgaven.
Slide 29 - Slide
Elke week krijg jij €5,00 zakgeld. Zakgeld is een voorbeeld van: