maandag 7 maart

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Vriendschap

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Vriendschap

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

het gips
  • een witte stof die je mengt met water en in een bepaalde vorm brengt, waarna de stof droogt en hard wordt; 
  • je moet gips hebben, wanneer je bijvoorbeeld je been of arm hebt gebroken;
  • Zin: De arts doet het gips om mijn been, want mijn been is gebroken.
  • Zin: Heb jij wel eens je arm gebroken en gips er omheen gehad?

Slide 2 - Slide

ontmoeten
  • iemand toevallig of nadat je een afspraak gemaakt hebt zien en spreken en tegenkomen;
  • werkwoord: ik ontmoet, hij ontmoette, wij hebben ontmoet; 
  • zelfstandig naamwoord: de ontmoeting;
  • Zin: Ik heb mijn vriend gisteren ontmoet.
  • Zin: Wij ontmoeten elkaar altijd in de stad.

Slide 3 - Slide

beoordelen
  • zeggen wat je van iets of iemand vindt; 
  • een cijfer geven aan een opdracht;
  • werkwoord: ik beoordeel, hij beoordeelde, wij hebben beoordeeld;
  • zelfstandig naamwoord: de beoordeling;
  • een beoordeling kan goed of niet goed zijn;
  • Zin: De docent beoordeelt mijn schrijfopdracht.
  • Zin: Wij beoordelen haar kleding en zeggen of we dat leuk vinden.

Slide 4 - Slide

het verslag 
  • een verhaal over hoe iets is gegaan, of wat er is gebeurd. Vaak op papier;
  •  Je kan een verslag schrijven over een activiteit;
  • Zin: Ik wil graag dat je een verslag maakt wat je dit weekend hebt gedaan.
  • Zin: De politie maakt het verslag van het ongeluk. Zo weet iedereen wat er is gebeurd.

Slide 5 - Slide

volledig
  • als er niets aan ontbreekt;
  •  helemaal;
  • 100 procent;
  • Zin: Ik heb volledig het idee dat je niet de waarheid spreekt.
  • Zin: Is de klas volledig of missen we nog leerlingen?

Slide 6 - Slide

Wat betekent :
beoordelen
A
Niet zeggen wat je van iets vindt.
B
Ergens naar kijken en doorlopen.
C
Zeggen wat je van iets vindt.
D
Samen een opdracht maken.

Slide 7 - Quiz

Waar wordt het woord:
ontmoeten
goed gebruikt?
A
Ik ben alleen naar het centrum gegaan en heb geen bekende mensen gezien.
B
Ik ben naar het centrum gegaan en heb alleen leuke kleding gekocht.
C
Ik ben naar het centrum gegaan en heb ik een cafe koffie gedronken.
D
Ik ben alleen naar het centrum gegaan en daar kwam ik mijn vrienden tegen.

Slide 8 - Quiz

In welke zin lees je de betekenis van het woord:
volledig

A
Ik heb een klein stukje van de taart gegeten.
B
Ik heb de halve taart gegeten.
C
Ik heb de taart niet gegeten.
D
Ik heb de hele taart gegeten.

Slide 9 - Quiz

Waar zie je de foto van:
het gips
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met de volgende woorden:

het verslag - maken - zwemles

Slide 11 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Ik ...... gisteren mijn beste vriend ...... in Amsterdam.

Slide 13 - Open question

De docent ......... mijn toets van schrijven en geeft mij het cijfer.

Slide 14 - Open question

Ik moet altijd een ........ maken van de voetbalwedstrijd en opschrijven hoe we hebben gespeeld.

Slide 15 - Open question

De dokter heeft ..... ....... om mijn arm gedaan. Ik heb een ongeluk gehad en nu is mijn arm gebroken.

Slide 16 - Open question

Ik moet mij............ concentreren op de toets en goed nadenken. Anders maak ik de toets slecht.

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: 
volledig
het gips
beoordelen
het verslag
ontmoeten

Slide 18 - Slide