voorkennis elektriciteit klas 3

voorkennis elektriciteit klas 3
wat weet je nog van klas 3 --> voor klas 4
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3,4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

voorkennis elektriciteit klas 3
wat weet je nog van klas 3 --> voor klas 4

Slide 1 - Slide

Welk deel van de meterkast treed in werking bij te veel stroom (overbelasting/kortsluiting)?

Slide 2 - Open question

Hoe heet de geel groene draad in de huisinstallatie?

Slide 3 - Open question

Hoe heet de zwarte draad in de huisinstallatie?

Slide 4 - Open question

Hoe heet de blauwe draad in de huisinstallatie?

Slide 5 - Open question

Hoe heet de bruine draad in de huisinstallatie?

Slide 6 - Open question

17. Deze apparaten zijn aangesloten op 1 groep die 16A is gezekerd.
Zal de zekering doorbranden?

Slide 7 - Open question

Het symbool voor spanning is ......
A
I
B
U
C
P
D
t

Slide 8 - Quiz

Het symbool voor stroomsterkte is .....
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 9 - Quiz

De eenheid van stroomsterkte is ......
A
h
B
V
C
A
D
W

Slide 10 - Quiz

Wanneer spreken we van overbelasting?

Slide 11 - Open question

Noem zoveel mogelijk apparaten die elektriciteit gebruiken?

Slide 12 - Open question

In een serieschakeling is de stroomsterkte:
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 13 - Quiz

Formule voor capaciteit:
A
Capaciteit = spanning : stroomsterkte
B
Capaciteit = weerstand x tijd
C
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
D
Capaciteit is geen formule voor.

Slide 14 - Quiz

In moderne groepenkasten zitten elektronische zekeringen.
Wanneer schakelt een zekering de elektriciteit uit?
A
bij een lekstroom en bij kortsluiting
B
bij kortsluiting en bij overbelasting
C
bij een lekstroom en bij overbelasting
D
bij een lekstroom, bij kortsluiting en bij overbelasting

Slide 15 - Quiz

Hoe is de huisinstallatie geschakeld?
A
In serie
B
Parallel

Slide 16 - Quiz

Een accu kan 10 ampère voor 5 uur leveren. Bereken de capaciteit van de accu.
A
Capaciteit = 10 / 5 = 2 Ah
B
Capaciteit = 10 x 5 = 50 Ah
C
Capaciteit = 10 - 5 = 5 Ah
D
Capaciteit = 10 + 5 = 15 Ah

Slide 17 - Quiz

Thea en Liesbeth zeggen allebei iets over zekeringen.
Thea zegt: "Een zekering voorkomt brand."
Liesbeth zegt: "Een zekering voorkomt kortsluiting.".
Leg uit of Liesbeth gelijk heeft.

Slide 18 - Open question

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 19 - Quiz

In een elektriciteitscentrale wordt niet alle chemische energie omgezet in elektrische energie.
Waar blijft de rest van de energie?
timer
0:45
A
Die verdwijnt als afvalwarmte met het koelwater in de rivier.
B
Die verdwijnt als afvalwarmte via de schoorsteen in de lucht.
C
Die verdwijnt als chemische energie met het koelwater in de rivier.
D
Die verdwijnt als chemische energie via de schoorsteen in de lucht.

Slide 20 - Quiz

Elektriciteit kan gevaarlijk zijn.
De gevaren zijn:
A
brand - geen stroom meer
B
brand - schok
C
kortsluiting - ontploffing
D
schok - kortsluiting

Slide 21 - Quiz

Welke stoffen geleiden de elektriciteit?
A
koper, goud, steen
B
Rubber, ijzer, koper
C
goud, zilver, brons
D
koper, ijzer, perspex

Slide 22 - Quiz

De eenheid van energie is
A
Joule
B
Watt
C
Kilogram
D
Liter

Slide 23 - Quiz

Welke stoffen geleiden de elektriciteit?
A
koper, goud, steen
B
Rubber, ijzer, koper
C
goud, zilver, brons
D
koper, ijzer, perspex

Slide 24 - Quiz

Welke van de twee maakt elektriciteit gevaarlijk?
A
de hoeveelheid spanning
B
de hoeveelheid stroom

Slide 25 - Quiz

De eenheid van energie is
A
kilowatt
B
kilowattuur
C
kilowatt/uur
D
geen van de bovenstaande

Slide 26 - Quiz

Ook in de natuur kun je elektriciteit tegenkomen.

Welk verschijnsel heeft met elektriciteit te maken?
A
Bliksem
B
Donder
C
Licht van de zon
D
Warmte van de zon

Slide 27 - Quiz

wat vertelt een schakelschema over elektriciteit?
A
welke onderdelen je nodig hebt hoe je die met elkaar verbindt
B
welke symbolen er allemaal zijn van elektriciteit
C
een voorbeeld hoe je het moet tekenen

Slide 28 - Quiz

Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20 kV
B
380 kV
C
10 kV
D
230 V

Slide 29 - Quiz

Wat is het verschil tussen een aardlekschakelaar en een zekering

Slide 30 - Open question

Hoeveel groepen heeft deze huisinstallatie?
A
1
B
2
C
5
D
6

Slide 31 - Quiz

Hoe heet dit onderdeel van de huisinstallatie?
A
Kilowattuurmeter
B
Groepenkast
C
Zekering
D
Aarlekschakelaar

Slide 32 - Quiz

Wat is de eenheid van Spanning?
A
Ohm
B
Volt
C
Ampere
D
Joule

Slide 33 - Quiz

Leg uit hoe kortsluiting kan ontstaan

Slide 34 - Open question

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 35 - Quiz

Je ziet in de tekening de stroomsterkte op verschillende plekken. De totale stroomsterkte is 2 ampère. Wat is de stroomsterkte op alle 5 de plekken?
A
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 2A
B
I1 = 0,4A; I2 = 0,A8A; I3 = 1,2A;I4 = 1,6 A; I5 = 2A
C
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 0,4A
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 36 - Quiz

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 37 - Quiz

Schrijf drie energiebronnen waarmee je elektriciteit kunt maken waarbij geen verbrandingsgassen ontstaan.

Slide 38 - Open question