HH H2

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Hoofdstuk 2

Herhalingsles hoofdstuk 2

Saldo

-Geld op de bankrekening

-Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven

Het oude saldo was 20 euro. Er kwam 100 euro bij en op het eind stond er 50 euro op de rekening. Wat ging er vanaf?

Ruilen

Directe ruil: spullen voor spullen

Indirecte ruil: spullen voor geld

Noem een voorbeeld van directe ruil?

Wat is geen spaarfunctie?

1. Sparen voor een doel.
2. Sparen om nu uit te geven.
3. Sparen uit voorzorg.
4. Sparen voor rente.

Geldfuncties

Ruilmiddel: Je wilt geld ruilen tegen spullen.

Spaarmiddel: Je bewaart het om later uit te geven.

Rekenmiddel: De waarde van geld aangeven.

Je krijg je salaris, maar die wil je pas later uitgeven, je gaat het dus eerst bewaren.

1. Ruilmiddel
2. Spaarmiddel
3. Rekenmiddel

Rentebedrag per jaar

Spaarbedrag : 100 x percentage

Bij 3% en een spaarbedrag van 60 euro krijg je dus:

60 : 100 x 3 = 1,80 euro

Je hebt een rente van 2% en een spaarbedrag van 50 euro. Wat is je rentebedrag?

1. 0,50 euro
2. 1 euro
3. 2 euro
4. 0,25 euro

Waaruit bestaat een maandtermijn?

Percentage

Bedrag of aantal : totaal x 100

Als 4 van de 20 leerlingen een frikandelbroodje gaan halen dan zijn dat er:

4: 20 x 100 = 20%

Wie is de verzekerde?

1. Jij
2. Verzekeraar