wo 28 november 2018 3B

Mittwoch, der achtundzwanzigste November

doel: je weet wat modalverben zijn, welke werkwoorden dat zijn en hoe je ze vervoegt en je weet hoe je Imperatif maakt

     

    Bist du in der Klasse, dann hat jeder, wenn ich das will, das Handy in der Tasche!!!

    1. Modalverben: 7 Stück: hoe gaat dat ook alweer?
    2. Aussprache: Ü 2: Wie weet het nog?
    3. uitslag leestoets: hoe bereken ik mijn cijfer?
    4. Imperatif: Gebiedende wijs uitleg
    5. zelfstandig werken


    Hausaufgaben:Lektion 2: Bis Ü 14  machen  und  lernen Wörter Lektion 1 und 2







    Hausaufgaben:


    1 / 11
    next
    Slide 1: Slide
    DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

    This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

    time-iconLesson duration is: 60 min

    Items in this lesson

    Mittwoch, der achtundzwanzigste November

    doel: je weet wat modalverben zijn, welke werkwoorden dat zijn en hoe je ze vervoegt en je weet hoe je Imperatif maakt

       

      Bist du in der Klasse, dann hat jeder, wenn ich das will, das Handy in der Tasche!!!

      1. Modalverben: 7 Stück: hoe gaat dat ook alweer?
      2. Aussprache: Ü 2: Wie weet het nog?
      3. uitslag leestoets: hoe bereken ik mijn cijfer?
      4. Imperatif: Gebiedende wijs uitleg
      5. zelfstandig werken


      Hausaufgaben:Lektion 2: Bis Ü 14  machen  und  lernen Wörter Lektion 1 und 2







      Hausaufgaben:


      Slide 1 - Slide

      doel(en) van de les:


      1. Ik weet wat Modalverben zijn, welke werkwoorden dat zijn en hoe je ze vervoegt.

      2 Je weet hoe je de Imperatif maakt





      hoe:  we herhalen vorige les even over modale hulpwerkwoorden via een quizje daarna bespreken we de leestoets en gaan we verder met de vorming van de Imperatif.

      hoe lang: herhaling duurt 10 min,Leestoets 10 min uitleg 10 min  en zelfstandiig werken: rest  van de les.

      hulp: Frau Janssen oder dein Nachbar/

      deine Nachbarin

      klaar: Je kunt aan je huiswerk gaan of woordjes leren in je Lernbox of opdracht 11 als verdieping maken


      Slide 2 - Slide

      Welke 7 Modalverben zijn er?

      Slide 3 - Mind map

      Welke 7 Modalverben zijn er?

      Slide 4 - Open question

      Welke daarvan is stiekem geen Modalverb, maar wordt wel zo vervoegd?

      Slide 5 - Open question

      Hoe vervoeg je de Modalverben?

      Slide 6 - Open question

      Modale hulpwerkwoorden (modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
      Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.

      Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

      Slide 7 - Slide

      Modalverben
      1. dürfen
      2. können
      3. mögen
      4. wollen
      5. sollen
      6. müssen
      7. wissen

      Slide 8 - Slide

      Modalverben vervoegen

      De vervoeging van de Duitse 'Modalverben' is eigenlijk heel eenvoudig. Bijna alle werkwoorden volgen dezelfde regels:


      1. De enkelvoudsvormen (ich, du, er, sie, es) hebben een andere stamklinker dan het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: müssen > ich muss
      2.  De enkelvoudsvormen ich, er, sie en es (de 1e en 3e persoon enkelvoud) krijgen geen uitgang. Bijvoorbeeld: müssen > ich muss / müssen > sie muss
      3.  De meervoudsvormen (wir, ihr, sie, Sie) volgen dezelfde regels als regelmatige werkwoorden.    Bijv. müssen > wir müssen, ihr müsst, sie müssen, Sie müssen

      Slide 9 - Slide

      Tipp! Wortschatz: In het Duits zijn er veel samengestelde woorden die niet in het woordenboek staan. Je knipt


      zo’n woord eerst in stukjes en zoekt dan de losse woorden in het woordenboek op. Als je twee zelfstandige


      naamwoorden samenvoegt komt er soms een extra –e, –es, –n of –en tussen de woorden.


      Beispiele:


      der Hund + die Hütte = die Hundehütte


      die Geburt + der Tag + das Geschenk = das Geburtstagsgeschenk


      die Orange + der Saft = der Orangensaft

      Slide 10 - Slide

      Hoe vervoeg je modale werkwoorden

      Slide 11 - Open question