20231103 VWO 4 Verzekeringen en aandelen

Herhaling
Met deze vragen herhaal je de lesstof die we tot nu toe hebben behandeld.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling
Met deze vragen herhaal je de lesstof die we tot nu toe hebben behandeld.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welke verzekering is een sommenverzekering?
A
Brandverzekering
B
Kredietverzekering
C
Compangnon-verzekering
D
Bedrijfsschade verzekering

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

De verzekerde waarde is € 150.000. De gezonde waarde is € 100.000. De schade bedraagt € 20.000. De schade-uitkering bedraagt:
A
€ 20.000
B
€ 30.000
C
€ 150.000
D
€ 13.333,33

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een schadeverzekering?
A
Een levensverzekering
B
Een spaarrekening
C
Een zorgverzekering
D
Een beleggingsfonds

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Schadeverzekeringen
sommenverzekeringen
(levensverzekeringen)
brandverzekering
WA-verzekering
transportverzekering
lijfrenteverzekering
pensioenverzekering
compagnonsverzekering

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Onderverzekerd
Niet onderverzekerd
Verzekerde waarde € 10.000, 
Werkelijke waarde € 15.000,
Schade € 12.000
Verzekerde waarde € 80.000,
Werkelijke waarde € 100.000,
Schade € 60.000
Verzekerde waarde € 8.000,
Werkelijke waarde € 6.000,
Schade € 4.000

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Als ik mijn gekochte obligatielening van 5% interest overweeg te verkopen en de nieuwe obligaties worden aangeboden met 6% interest, wat kan ik dan doen?
A
Nieuwe obligaties bijkopen
B
de verkoopprijs (koers) van de obligatie verlagen
C
nog een enige tijd bewaren tot de marktrente weer daalt
D
de verkoopprijs (koers) van de obligatie verhogen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling I: Bij het schrijven van opties is de maximale winst die je kunt behalen gelijk aan de ontvangen optiepremie
Stelling II: Bij het schrijven van opties loop je meer risico dan bij het kopen van opties
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke stelling is juist over obligaties?
A
De nominale waarde is net zo hoog als de beurskoers van een obligatie
B
De hoogte van het couponrendement is afhankelijk van de winst van het bedrijf
C
Bij een faillissement heb je voorrang op de aandeelhouders om je geld terug te krijgen
D
Je loopt bij beleggen in obligaties minder risico dan wanneer je het geld op je spaarrekening laat staan

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Een aandeel is...
A
een schuldbewijs van een nv dat recht geeft op een aandeel in de winst
B
een schuldbewijs van een nv dat recht geeft op koerswinsten
C
een eigendomsbewijs van een nv dat recht geeft op interest
D
een eigendomsbewijs van een nv dat recht geeft op dividend

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Een aandeel is een
A
Eigendomsbewijs
B
Schuldbewijs
C
Eigen vermogen
D
Vreemd Vermogen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Het aandelen rendement is:

A
De koerswinst die je maakt bij verkoop
B
Het koersrendement en dividendrendement
C
Het dividend dat wordt uitgekeerd
D
(Dividend/koers) x 100%

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

De koper van een optie kan nooit meer verliezen dan het bedrag waarvoor hij/zij die opties heeft gekocht
A
De bewering is juist
B
De bewering is onjuist

Slide 14 - Quiz

Dat is zo. De koper van optie kan niet meer verliezen dan de optiepremie die moet worden betaald.