Herhaling leerjaar 4

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Agenda
  • Wie heeft er nog geen boek?
  • Herhaling - uitleg waar nodig
  • Quiz lesstof 

Morgen: Type vragen doornemen en lezen tekst 4
Donderdag: SO open boek (meenemen: KERN handboek en werkboek) 

Slide 2 - Slide

Communicatie
Voorkeursplaatsen: onderwerp/deelonderwerp/hoofdgedachte? 
Onderwerp introduceren: voorbeeld, anekdote, opvallende stelling...?

Tekstsoorten: feitelijk, waarderend, verhalend 
Tekstdoelen: overtuigen/activeren verschil

Tekstverbanden: opsomming, tijd, reden, voorwaarde, inperking, tegenstelling, vergelijking, omschrijving, voorbeeld, verduidelijking, doel, toegeving, conclusie, samenvatting 



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Argumentatie

Slide 7 - Slide

Argumentatie

Slide 8 - Slide

Soorten argumentatieschema's
1. Kenmerken
2. Vergelijking
3. Causaliteit

Slide 9 - Slide

Kenmerken
- kenmerken
Zij is koopverslaafd, want zij koopt minstens één keer per week nieuwe kleren.
- voorbeelden
Irene is chaotisch. Gisteren had ze haar sportspullen thuis laten liggen, eergisteren was ze haar fietssleutel kwijt en vandaag liet ze haar brood op het aanrecht liggen.
- voor- en nadelen
Je moet stoppen met roken, want sigaretten zijn heel duur. (nadeel)
Laten we nu naar het strand gaan, want daar is het lekker rustig. (voordeel)

Slide 10 - Slide

Vergelijking

Het is niet raar dat ze in Brazilië op grote schaal oerwoud verbranden om landbouwgrond te creëren: in West-Europa hebben wij onszelf toch ook in de loop der jaren moeten ontwikkelen tot we een moderne samenleving zijn geworden?

Slide 11 - Slide

Causaliteit
Oorzaak en gevolg
Er zal zich in de toekomst minder geweld tegen hulpverleners voordoen, want de straffen die opgelegd worden aan overtreders, zijn inmiddels veel zwaarder geworden.

Slide 12 - Slide

Causaliteit
Doel-middelrelatie
Middel = oorzaak
Doel = gevolg
Verschil is:
- bij een doel-middelrelatie wordt het middel bewust ingezet;
- bij een oorzaak-gevolgrelatie leidt het een tot het ander op een natuurlijke wijze.

Slide 13 - Slide

Drogredenen
1. Autoriteitsargument
2. Vals dilemma
3. Overhaaste generalisatie
4. Verkeerde vergelijking
5. De persoonlijke aanval
6. Het ontduiken van bewijslast
7. De cirkelredenering
8. Het vertekenen van een standpunt
9. Het bespelen van publiek

Slide 14 - Slide

Drogredenen
Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Oorzaak-gevolg
D
Ontduiken bewijslast

Slide 15 - Quiz

Over welke drogredenen hebben wij het hier?

Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek.
A
ontduiken van bewijslast
B
cirkelredenering
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
verkeerde vergelijking

Slide 16 - Quiz

drogredenen:
Je weet niks van gezond leven, want je drinkt zelf ook alcohol.
A
cirkelredenering
B
ontduiken van bewijslast
C
verkeerde vergelijking
D
persoonlijke aanval

Slide 17 - Quiz

Kies de juist drogredenen. Sinds de uitvinding van de rekenmachine kan niemand meer rekenen.
A
persoonlijke aanval
B
bespelen van het publiek
C
vertekenen van het standpunt
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Slide 18 - Quiz

Drogredenen:
'Als je deze tandpasta gebruikt, zul je nooit meer gaatjes hebben.'

A
Verkeerde vergelijking
B
Vals dilemma
C
Overdrijven voor- of nadelen
D
Onjuist beroep oorzaak-gevolg

Slide 19 - Quiz


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 20 - Quiz

Deze argumentatie is ...
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
D
onder- en neven- schikkend

Slide 21 - Quiz


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
Nevenschikkend afhankelijk

Slide 22 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 23 - Quiz

Welke tekstsoort kom je tegen bij alle tekstdoelen?
A
betoog
B
beschouwing
C
column
D
recensie

Slide 24 - Quiz

Tekstsoorten

Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren

Slide 25 - Quiz

De hoofdgedachte is een constatering. Tekstsoort:
A
uiteenzetting
B
beschouwing
C
betoog

Slide 26 - Quiz

Welke tekstsoort weerlegt tegenargumenten?
A
Betoog
B
Beschouwing
C
Uiteenzetting

Slide 27 - Quiz

Tekstsoorten

Doel van een reclametekst
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Je iets leren

Slide 28 - Quiz

Ik kan het onderwerp niet introduceren door...
A
Een of meer vragen te stellen
B
Een mening of standpunt te formuleren
C
Het belang voor het publiek aan te geven
D
Een probleem te schetsen

Slide 29 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 30 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 31 - Quiz

Signaalwoord: toen

Tekstverband
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 33 - Quiz

Het signaalwoord 'tenzij' hoort bij een .... tekstverband
A
tegenstellend
B
oorzakelijk
C
toegevend
D
voorwaardelijk

Slide 34 - Quiz

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 35 - Quiz

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 36 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een voorwaardelijk tekstverband?
A
echter
B
daarmee
C
namelijk
D
mits

Slide 37 - Quiz

Hoe introduceer je in de inleiding van een betoog het onderwerp van je tekst?
A
Je stelt een vraag.
B
Je formuleert een probleem.
C
Je beschrijft een verschijnsel.
D
Je noemt je standpunt.

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide

Agenda
  • Type vragen doornemen
  • Samen lezen tekst 4 

Donderdag: SO open boek (meenemen: KERN handboek en werkboek) 

Slide 40 - Slide

Vragen op basis van vorm
Citeervragen
Meerkeuze-vragen
Open vragen (kort)
Open vragen (uitgebreid)
Schematische vragen
Wat moet je citeren (woorden/
woordgroepen/zinnen/zinsgedeelte)?

" "

Zin = Hoofdletter en een punt.
Nauwkeurig lezen (zonder de antwoorden te bekijken)

Streep weg wat zeker fout is. 

Let op: hoeveel antwoorden?
Wat zijn korte open vragen? Noem bij welke alinea deel 2 begint / noem de functie van ...
Let op aantal woorden
Focus op waar je moet zoeken in de tekst
Belangrijke woorden uit de tekst herhalen (geen synoniemen) 
Vaak is het samenvatten van argumentatie

 
Ken je begrippen...

Slide 41 - Slide

Vragen op basis van inhoud
Tekstsoort/doel
Hoofdgedachte/samenvatten
Tekststructuur
Functies van tekstgedeelten
Betekenis van tekst(gedeelte)
Argumentatie
Hoofddoel? 

Intenties van de auteur
Belangrijkste boodschap

Voorkeursplaatsen: titel, inleiding en slot 

Functies van inleiding/kern en slot? 

Signaalwoorden kennen
Tekstverbanden en functiewoorden kennen 
Vraag begrijpen, woorden zoeken 


Structuur herkennen door signaalwoorden

Drogredenen kennen

Slide 42 - Slide

Ik vind school saai
0 = niet eens / 10 = eens

-110

Slide 43 - Poll

Ik vind school makkelijk
0 = niet eens / 10 = eens

-210

Slide 44 - Poll

Hulp?
Hand omhoog bij vragen
Woordenboek
 

Klaar? 

NUMO 
SO

Vraag 1 t/m 4 


Slide 45 - Slide