les 2

Les 2
Je oefent de functiewoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les 2
Je oefent de functiewoorden

Slide 1 - Slide

Functiewoorden
lidwoorden
persoonlijke voornaamwoorden
bezittelijke voornaamwoorden
aanwijzende voornaamwoorden
voorzetsels
voegwoord

Slide 2 - Slide

Lidwoord
de - het -een

verwijst naar naar een zelfstandig naamwoord

De jongen gaat op reis

Slide 3 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
Kun je vervangen door een naam

Ik ga met hem mee op vakantie

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is

Jan brengt zijn zusje naar volleybal

Slide 5 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Verwijs naar iets of iemand dichtbij of verderweg

Dat hondje is klein maar deze poes is groot

Slide 6 - Slide

Voorzetsel
Geeft vaak de plaats en tijd aan

Ik loop naar de wc en ga op de pot zitten.

Deze tas is van de jongen

Slide 7 - Slide

Voegwoord
Verbindt twee zinsdelen

Twee hoofdzinnen of hofdzin en bijzin

Hij pakt zijn jas en gaat naar huis

Slide 8 - Slide

Functiewoorden
De keeper stopt de bal

Kom je bij ons spelen?

In die klas zitten dertig kinderen

Heb je mijn boeken gezien?

Slide 9 - Slide

Mezelf ontwikkelen is belangrijk omdat ik later een goede baan wil hebben. (voegwoord)
A
is
B
mezelf
C
omdat
D
een

Slide 10 - Quiz

De gedupeerden zijn niet blij met de oplossing. (lidwoord)
A
de
B
zijn
C
niet
D
met

Slide 11 - Quiz

Na het gesprek was zijn standpunt veranderd.
A
na
B
het
C
was
D
zijn

Slide 12 - Quiz

Onze vrienden lopen naar huis. (voornaamwoord)
A
onze
B
lopen
C
naar
D
huis

Slide 13 - Quiz

De organisatie heeft hen goed geholpen. (voornaamwoord)
A
de
B
hen
C
goed
D
geholpen

Slide 14 - Quiz

Door die campagne kan het zwembad open blijven. (voornaamwoord)
A
door
B
die
C
het
D
open

Slide 15 - Quiz

Ik wil later bij die organisatie werken.
bij =
A
lidwoord
B
voornaamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 16 - Quiz

Deze muziek is opbeurend
Deze is
A
lidwoord
B
voornaamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 17 - Quiz

Zaterdag trainen wij op dit veld.
Wat zijn de functiewoorden?
A
Zaterdag trainen
B
trainen wij op
C
wij op dit
D
op dit veld

Slide 18 - Quiz

We fietsten erg langzaam, hoewel het hard regende.
Wat zijn de functiewoorden?
A
we erg het
B
we hard
C
we hard regende
D
we hoewel het

Slide 19 - Quiz

Die klusjesman helpt onze buren vaak
functiewoorden?
A
die
B
die helpt
C
die onze
D
die onze vaak

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

Aan het werk
Verwerken taal les 2
oefenen spelling week 1 woorden


timer
10:00

Slide 22 - Slide