4.1. De opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
4.2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
4.3. Het begin van staatsvorming en centralisatie.
4.4. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
4.5. De expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van kruistochten.