Woordsoorten (les 2 t/m 4)

Welkom in 
Je bent stil en hebt klaarliggen:
  • leerwerkboek deel B
  • Pungelhuis
  • pen
  • iPad (in je tas)
timer
4:00
Les 2
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom in 
Je bent stil en hebt klaarliggen:
  • leerwerkboek deel B
  • Pungelhuis
  • pen
  • iPad (in je tas)
timer
4:00
Les 2

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Planning
  • Nakijken opdracht 1 van 4.7 pagina 51
  • Uitleg aanwijzend voornaamwoord
  • Werkmoment
  • Toets bespreken doen we vrijdag

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
wijst naar 'de' woorden

DIT en DAT 
wijst naar 'het' woorden

ZO'N, ZULKE, DERGELIJKE

pagina 52

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt
(bij een zn)



Deze sneaker
Deze mooie sneaker
Zelfstandig gebruikt
(alleen)



Mooie sneakers, die wil ik ook hebben!
sneakers

Slide 6 - Slide

Werkmoment
  • Maak in je leerwerkboek opdracht 3, 4 en 6.
  • Klaar? Doe wat voor jezelf.
  • Laatste 10 minuten samen nakijken.

Voorbeeld opdracht 4: AV  ZN
1. Heb jij vorige week die film niet gezien?

Slide 7 - Slide

Opdracht 4 (p. 53)






Zelfstandig: Dat in zin 4, deze in zin 5, dat in zin 6, dat in zin 8.

Slide 8 - Slide

Opdracht 6: zinnen

Slide 9 - Slide

Vooruitblik

Starten met lezen in het Pungelhuis.

Verder met leerwerkboek deel B (vragend voornaamwoord)

Slide 10 - Slide

Welkom in 
Je bent stil en hebt klaarliggen:
  • leerwerkboek deel B
  • Pungelhuis
  • pen
  • iPad (in je tas)
timer
4:00
Les 3

Slide 11 - Slide

timer
10:00

Slide 12 - Slide

Planning
  • Uitleg vragend voornaamwoord
  • Werkmoment
  • Toets bespreken doen we vrijdag

Slide 13 - Slide

Vragend voornaamwoord (vrv / p. 54)
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Vragende voornaamwoorden verwijzen naar iets of iemand.

Andere woorden aan het begin van een vraag zijn dat niet.
Hoe ga jij naar school?
Waarom eet jij brood zonder boter?

Slide 14 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt
(bij een zn)



Welke sneaker vind jij mooi?

Zelfstandig gebruikt
(alleen)



Welke ga jij kopen?

Wie wil er nog een ijsje?
sneakers

Slide 15 - Slide

Werkmoment
  • Maak in je leerwerkboek opdracht 7, 8 en 9.
  • Klaar? Doe wat voor jezelf.
  • Laatste 10 minuten samen nakijken.

Uitleg opdracht 8: gebruik 1x: wie, wat, welke, wat voor
Wat voor een telefoon heb jij? a. Een iPhone 8.

Slide 16 - Slide

Opdracht 9 p. 53





Waar hoort het bij?

Slide 17 - Slide

Vooruitblik
Digitaal testje woordsoorten

Lezen Pungelhuis en opdracht erbij

Toets bespreken

Slide 18 - Slide

Welkom in 
Je bent stil en hebt klaarliggen:
  • leerwerkboek deel B
  • Pungelhuis
  • pen
  • iPad (inloggen)
timer
4:00
Les 4

Slide 19 - Slide

Planning
  • Testje woordsoorten
  • Lezen / opdracht Pungelhuis
  • Toets bespreken

Slide 20 - Slide

Tot welke woordsoort horen:
dit, dat, deze, die, zulke, zo'n, dergelijke?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
voorzetsels
D
lidwoorden

Slide 21 - Quiz

Ik heb mijn groene fiets onder de boom geparkeerd.
ik =
A
bijvoeglijk naamwoord (bn)
B
persoonlijk voornaamwoord (psv)
C
voorzetsel (vz)
D
bezittelijk voornaamwoord (bzv)

Slide 22 - Quiz

Ik heb mijn groene fiets onder de boom geparkeerd.
onder =
A
bijvoeglijk naamwoord (bn)
B
persoonlijk voornaamwoord (psv)
C
voorzetsel (vz)
D
bezittelijk voornaamwoord (bzv)

Slide 23 - Quiz

Gisteren was het heel mooi weer.
was =
A
werkwoord (ww)
B
voorzetsel (vz)
C
lidwoord (lw)
D
zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 24 - Quiz

Gisteren was het heel mooi weer.
weer =
A
werkwoord (ww)
B
voorzetsel (vz)
C
lidwoord (lw)
D
zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 25 - Quiz

Welk meisje heeft wel dertig soorten schoenen?
welk =
A
vragend voornaamwoord (vrv)
B
hoofdtelwoord (htw)
C
rangtelwoord (rtw)
D
soort staat er niet bij

Slide 26 - Quiz

Welk meisje heeft wel dertig soorten schoenen?
dertig =
A
vragend voornaamwoord (vrv)
B
hoofdtelwoord (htw)
C
rangtelwoord (rtw)
D
soort staat er niet bij

Slide 27 - Quiz

Morgen zal ik echt mijn huiswerk moeten maken.
werkwoorden?

Slide 28 - Open question

Morgen ZAL ik echt mijn huiswerk MOETEN MAKEN.
hww / zww?

Slide 29 - Open question

Zelfstandig werkwoord
  • Is een doe-woord.
  • 1 werkwoord in de zin? => zww

Ik fiets naar school.            Hij loopt naar de gym.

  •  let op bij splitsbaar werkwoord
Ik bel mijn vriendin op.               => opbellen

Slide 30 - Slide

Hulpwerkwoord
  • Staat nooit als enige werkwoord in de zin.
  • Dit werkwoord helpt het zww.

Ik eet een appel.
Ik heb een appel gegeten.
Ik  wil een appel eten.
voltooid deelwoord (ge/be/ver)
infinitief = hele werkwoord

Slide 31 - Slide

timer
10:00

Slide 32 - Slide

Toets bespreken
  1. 7 minuten: punten tellen/antwoorden bij elkaar kijken.
  2. Antwoorden op het bord. Welke opdracht uitleggen?
  3. Toets weer inleveren.

Volgende week: leerwerkboek deel B mee / Pungelhuis
timer
7:00

Slide 33 - Slide

Vooruitblik
Twee lessen oefenen
Vrijdag toets

Begin te leren met het overzicht woordsoorten.

Slide 34 - Slide