This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Kattengedrag module 3
Tussentijdse toets
Slide 1 - Slide
Uitleg
Hieronder volgen de vragen van de tussentijdse toets die Trudy heeft gegeven.
Slide 2 - Slide
Wat meet de semantic differential test?
A
De mate van stress waarin de kat zich bevindt
B
Het verschil tussen de eigen kat en ideale kat volgens mening van de eigenaar
C
Het verschil tussen de eigen kat en ideale kat volgens mening vd asielmedewerker
D
De socialisatiegraad waarin een kitten voorkeur heeft voor mensen en/of katten.
Slide 3 - Quiz
Er worden twee copingstyles onderscheiden. Welke van onderstaande is niet waar?
A
Reactieve copers ontwikkelen sneller een stereotypie
B
Pro-actieve copers beschermen actief hun territorium
C
Dieren kunnen switchen van copingstyle
D
Heftige angst/stress valt eerder op bij een pro-active coper.
Slide 4 - Quiz
In welke verschillende manieren kunnen we communicatie bij katten onderverdelen?
A
Visueel, vocaal, tactiel en olfactorisch
B
Vocaal, tactiel en olfactorisch
C
Visueel, vocaal en olfactorisch
D
Gezichtsuitdrukking en lichaamstaal
Slide 5 - Quiz
Communicatie (interactie met de omgeving) speelt zich af op een aantal niveaus. Welke manier van communicatie is voor katten belangrijk en betreft zowel geurwaarneming en feromonenwaarneming?
A
Tactiele communicatie
B
Visuele communicatie
C
Vocale communicatie
D
Olfactorische communicatie
Slide 6 - Quiz
Het gedrag van dieren kunnen we verklaren vanuit de vier vragen van Tinbergen. Welke van onderstaande ‘vragen’ behoort niet tot de vier vragen van Tinbergen?
A
Oorzaak
B
Functie
C
Perceptie
D
Evolutie
Slide 7 - Quiz
toelichting
ontwikkeling ipv perceptie
Slide 8 - Slide
Welke vorm van agressie komt het meest voor naar mensen
A
Territoriale agressie
B
Pijn agressie
C
Maternale agressie
D
Spelagressie
Slide 9 - Quiz
Twee waakhonden rennen blaffend naar het hek; ze zien aan de overkant een eigenaar met vreemde blaffende hond lopen. Het hek zit dicht en ze kunnen niet bij de indringer komen. Bello begint zich te krabben. Astor pakt een rondslingerende fietsband in zijn bek en schudt ermee. Hoe hebben beide honden hun motivationeel conflict opgelost?
A
Bello's gedrag is omgericht en Astor vertoont oversprong gedrag
B
Bello's gedrag is geinhibeerd en Astor vertoont ambivalent gedrag
C
Bello vertoont ambivalent gedrag en Astor omgericht gedrag
D
Bello vertoont oversprong gedrag en Astor omgericht gedrag
Slide 10 - Quiz
Een kat wordt gekamd door zijn eigenaar. De kat ervaart dit niet als prettig. Op een gegeven moment wil de kat zijn hand likken. Vervolgens stopt de eigenaar acuut met kammen. De kat gaat steeds meer de eigenaar likken. Welk leerprincipe speelt een rol?
A
Positieve bekrachtiging
B
Negatieve bekrachtiging
C
Positieve correctie
D
Negatieve correctie
Slide 11 - Quiz
Een kat maakt steeds de laden in de keuken open. De eigenaar zet er vandaag kindersloten op waardoor de kat de laden niet meer open krijgt. Toch ziet de eigenaar zijn kat in eerste instantie vaker frummelen aan de laden. Welk leerproces speelt een rol?
A
extinctie
B
Negatieve bekrachtiging
C
Positieve correctie
D
Negatieve correctie
Slide 12 - Quiz
Toelichting
De kat vertoont ook uitdovingsweerstand
Slide 13 - Slide
Elke keer voordat de eigenaar iets lekkers geeft aan de kat, zegt ze ‘kijk eens jongen’, en ze geeft het lekkers aan de kat. Nu gebruikte ze deze tekst een keer terwijl ze aan de telefoon was en de kat kwam direct aanrennen. Welk leerprincipe verklaart deze reactie van de kat?
A
Positieve bekrachtiging
B
Klassieke conditionering
C
Generalisatie
D
Habituatie
Slide 14 - Quiz
De eigenaar zet een voerbakje op de plaats waar de kat sproeit. De kat sproeit er daarna niet meer. Welk leerprincipe speelt een rol?
A
negatieve bekrachtiging
B
positieve correctie
C
extinctie
D
geen van bovenstaande
Slide 15 - Quiz
toelichting
Er is geen sprake van een leerproces. Bij operante conditionering is er een gevolg nav uitgevoerd gedrag.
Slide 16 - Slide
Welke van onderstaande oorzaken valt onder motivationele factor ‘erfelijk/aanleg’?
A
wol zuigen/eten komt vaker voor bij Oosterse katten
B
een flessenkitten heeft omgang met soortgenoten gemist in belangrijke periode
C
een moederpoes verdedigt haar kittens onder invloed van hormonen
Slide 17 - Quiz
toelichting
b gaat over socialisatie en c valt onder lichamelijke motivationele factoren (hormonen).
Slide 18 - Slide
Waarom zijn katten minder goed trainbaar in vergelijking met honden?
A
ze kunnen zich niet goed concentreren
B
het zijn van oorsprong geen sociaal levende dieren met een hiërarchie die ingesteld zijn op samenwerking
C
ze zijn niet goed te motiveren
D
een carnivoor is moeilijker te belonen
Slide 19 - Quiz
toelichting
katten zijn solitaire dieren die niet samenwerken, jagen en voor wie zo veel mogelijk vermijden de beste overlevingstactiek is.
Slide 20 - Slide
Volgens welke leerprincipes/therapiemethoden zouden aversieve middelen kunnen werken bij een kat?
A
positieve bekrachtiging en negatieve bekrachtiging