What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Bogerman Koudum - Grammatica - woordsoorten - voornaamwoorden
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quiz
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Herhaling Deel 1
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsels
Slide 2 - Slide
Herhaling: ld, znw, bvn, vz (pvnw)
Wil jij ook een kleine televisie op je kamer?
Slide 3 - Slide
Voornaamwoorden
Slide 4 - Mind map
1 Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar:
een persoon -
ik, je, jij, jou, u, hij , zij, ze, het, mij, me, hem, haar
een groep personen -
we, jullie, zij, ons, hen, hun, ze
Is vervangbaar door een naam van een persoon
Hij
gaat vandaag naar
haar
toe.
Peter
gaat vandaag naar
Liza
toe.
Slide 5 - Slide
2 Bezittelijke voornaamwoorden
Geeft een bezit aan
Staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord
Kun je nooit vervangen door namen van personen
m'n, mijn, mijne, je, jouw, jouwe, uw, uwe, z'n, d'r, zijn, zijne, haar, hare, ons, onze, jullie, hun of hunne
Dat is
mijn
zak chips.
Slide 6 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
1. Zal ik jou even helpen?
2. U mag het zeggen.
3. Zullen we die chips voor ons kopen?
4. Als het aan hem ligt wel.
5. Zij smullen er lekker van.
Bezittelijk voornaamwoord
1. Zijn kamer is een bende.
2. Hun kamer is altijd netjes.
3. Is dat jouw Nintendo Switch?
4. Jullie feest was erg leuk.
5. Haar konijn heet Max.
Slide 7 - Slide
3 Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord
verwijst naar personen en dingen
die ergens naar 'vragen'
wie, wat, welke, wat voor (een)
Slide 8 - Slide
4 Aanwijzend voornaamwoord
deze, die, dit, dat
Wijst iemand of iets aan
Een aanwijzend voornaamwoord kan in
plaats van het lidwoord staan
voor
een zelfstandig naamwoord.
Dat
rapport is uitstekend!
Deze
opdracht is niet moeilijk.
Slide 9 - Slide
Oefening: persoonlijk, bezittelijk, vragend, aanwijzend
1.
Welke
liedjes luistert Melle graag?
2. Willen
jullie
de klusjes nog even doen?
3. Joshua wist niet hoe
hij
dat gerecht moest maken.
4. Is
jouw
broer er vandaag ook bij?
5. Kan iemand vertellen
wie
het licht heeft aangelaten?
Slide 10 - Slide
6. Volgens
mij
gaat hier iets goed mis.
7. Bo heeft
jou
meerdere keren proberen te bellen.
8. Waarom is
jullie
opdracht nog steeds niet af?
9. Neemt Arno
hem
ook mee naar het feest?
10. Kan de verkoper vertellen
wat
de jas kost?
Slide 11 - Slide
5 Wederkerend voornaamwoord
Altijd in combinatie met een wederkerend werkwoord
Bijv. zich aanpassen, zich verzetten, zich schamen
Verwijst naar de persoon die in de zin het onderwerp is
Vaste combinatie met een
persoonlijk voornaamwoord
Ik herinner het me weer!
Slide 12 - Slide
6 Wederkerig voornaamwoord
Elkaar
We zien
elkaar
op het feest!
Hebben jullie
elkaar
al ontmoet?
Slide 13 - Slide
Oefening: wederkerend of wederkerig
1. Wij verbazen ons daar niet meer over.
2. Hij verveelt zich regelmatig tijdens de les.
3. Laten we lief zijn voor elkaar.
4. Schamen jullie je daar niet voor?
5. Apen vlooien elkaar de hele dag.
Slide 14 - Slide
Herhaling
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
Slide 15 - Slide
lidwoord, zelfst. nw, bijv. nw, voorzetsel, pers. vnw, bezit. vnw, aanwijz. vnw
1. Die egel ligt onder de verdorde blaadjes.
2. Het rieten dak stond in de brand.
3. De doos met stoepkrijt ligt in de oude schuur.
4. Mijn tante doet de afwas.
Slide 16 - Slide
7 Betrekkelijk voornaamwoord
die, dat , wat, wie
Verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat.
Staat
achter
het zelfstandig naamwoord.
De
opdrachten
die
ik voor Nederlands moest maken.
Het
schrift
dat
ik van meneer De Jong heb gekregen.
Slide 17 - Slide
Betrekkelijk voornaamwoord
1. De kat die daar loopt heeft een gebroken poot.
2. Het vrolijke konijn dat daar rent, heet Phoebe.
3. De leerlingen die naar de stad gaan.
4. Hij is iemand, wie ik zoiets nooit zou toevertrouwen.
5. Dat is alles, wat ik wil zeggen.
Slide 18 - Slide
8 Onbepaald voornaamwoord
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat, elk, ieder(een)
Verwijst naar iets vaags (personen of dingen)
Niemand
praat met Piet.
Ik heb wel
iets
gehoord.
Slide 19 - Slide
Onbepaald voornaamwoord
1. Niemand wil nog pannenkoeken eten.
2. Kunt u mij iets vertellen?
3. Iemand moet dat toch hebben gezien?
4. Ik dacht dat ik wat hoorde.
5. Gelukkig was er niets aan de hand.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Woordsoorten
Woordsoorten: lidwoord, voorzetsel, telwoorden
Werkwoorden: zelfstand, hulp, koppel
Naamwoorden: zelfstandig, bijvoeglijk, stoffelijk
Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, vragend, aanwijzend, wederkerend, wederkerig, betrekkelijk, onbepaald
Slide 22 - Slide
More lessons like this
Voornaamwoorden
January 2024
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Woordsoorten 2 (M)HA
April 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo, t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1
Woordsoortbenoeming Blok 1 en 2 - Les 1 - L2HB L2AA
September 2020
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica blok 1 en 2- Woordsoortbenoeming 2 havo
November 2021
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica woordsoorten
January 2021
- Lesson with
51 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden
November 2022
- Lesson with
44 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
H1: herhalen woordsoorten (H oefenen) + vwo: vnw bw
January 2021
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
2 havo les 21 deel 2 voornaamwoorden
December 2021
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2