Le futur

Bonjour!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Bienvenue !
LE FUTUR

Slide 2 - Slide

Le futur simple

Slide 3 - Slide

Les buts pour aujourd'hui:
Aan het einde van de les:
-Kun je in het Frans zeggen wat je later wilt worden en waarom
- Weet je hoe je de toekomende tijd (le futur) maakt in het Frans

Slide 4 - Slide

Wat wil je later worden?
(noem een beroep in het Nederlands)

Slide 5 - Mind map

 Maak de zinnen af:
Later = Plus tard,
wil ik worden = je voudrais devenir
(noem het beroep in het Frans) .....................................
omdat = parce que (noem de reden in het Frans) ...........................................

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Le futur simple

Slide 10 - Slide

Les verbes irréguliers: avoir, être, faire, aller en pouvoir
Voor de futur van deze onregelmatige werkwoorden geldt...
Dezelfde uitgangen, maar een andere (onregelmatige) stam:

hebben              - avoir   → aur-
zijn                     - être     → ser-
gaan                   - aller    → ir-
maken, doen    - faire   → fer-
kunnen              - pouvoir → pourr-

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

De futur simple vertaal ik met:
A
zal/zullen
B
zou/zouden

Slide 14 - Quiz

De uitgangen van de futur simple lijken op het werkwoord ...
A
aller
B
être
C
avoir
D
faire

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm van de futur:
Il ___ dans une série anglaise (jouer)
A
jouera
B
jouerai

Slide 16 - Quiz


Vul de futur simple in:
(zal zijn) Je _____ là.
A
sera
B
serai
C
seras

Slide 17 - Quiz

Vul de futur simple in:
(zullen zingen) On _______ une chanson française
A
chantera
B
chanterai
C
chanteras

Slide 18 - Quiz

Zet in de futur simple:

Aujourd'hui, nous dansons.
Demain nous...
A
danserons
B
danserez
C
dansonsons

Slide 19 - Quiz

nous - voyager
(zet in de futur simple)
wij zullen reizen
A
voyagerons
B
voyageons
C
allons voyager

Slide 20 - Quiz

Gebruik de "futur":
Demain, je ....... au foot"
A
jouai
B
jouerai
C
jouerais

Slide 21 - Quiz

Il ( sortir) futur
Hij zal uitgaan
A
sort
B
sortira
C
sortait

Slide 22 - Quiz

Futur simple:
Nous .................... (faire) du sport
A
allez faire
B
fairons
C
ferons

Slide 23 - Quiz

Zet in de futur : tu... (avoir) de la chance
A
avoiras
B
auras
C
aura

Slide 24 - Quiz

Zet in de futur : nous... (être) heureux
A
serons
B
êtrons
C
aurons

Slide 25 - Quiz

Zet in de futur: nous (regarder) un film au cinéma
A
regarderons
B
regardons
C
regardions

Slide 26 - Quiz

Tu _____ (parler - futur) le français!
A
parlas
B
parlais
C
parleras

Slide 27 - Quiz

             Il y a des questions???

Slide 28 - Slide