What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
11.Stunde 2V 22/23
Herzlich Willkommen
1. Dein Handy kommt in die Tasche
2. Setz dich auf deinen Platz
3. Pak dein Arbeitsbuch
4. Nicht reden
1 / 52
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
52 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herzlich Willkommen
1. Dein Handy kommt in die Tasche
2. Setz dich auf deinen Platz
3. Pak dein Arbeitsbuch
4. Nicht reden
Slide 1 - Slide
Lernen
5 Minuten
Lernen:
Wörter von Kapitel 1: L1- L6 + Grammatik
timer
5:00
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Lernziel
Du kennst alle Grammatik von K1 und kannst sie anwenden
Du kennst die Ordinalzahlen ( rangtelwoorden)
Slide 4 - Slide
Repetitie K1
1. Wortschatz: L1- L6 ( beide kanten)
2. Grammatik: 1. werkwoorden vervoegen
2. haben + sein
3. getallen
4. w-vragen
5. lidwoorden
6. bezittelijke vnw
3. Lesen
Slide 5 - Slide
Programm
HA- Kontrolle / Puzzel ( Bonuskarte)
Aufgaben besprechen + machen
Kontrollaufgabe ( Wisbordjes)
HA
Slide 6 - Slide
Finde die Fehler
1. Ihr kommen aus die Niederlande.
2. Wohin gehst er hin?
3. Mein brüder sein beide Virenzen jaren alt.
Slide 7 - Slide
Lidwoorden
Wat zijn lidwoorden?
Welke Nederlandse lidwoorden zijn er?
Slide 8 - Slide
Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden:
de
,
het
,
een
.
Bepaalde lidwoorden -> de , het
Onbepaalde lidwoorden -> een
Slide 9 - Slide
Duitse lidwoorden
Bepaald lidwoord:
de/het =
der, die of das
Onbepaald lidwoord:
een =
ein of eine of keine(=geen)
Slide 10 - Slide
der (mannelijk)
di
e
(vrouwelijk)
das (onzijdig)
di
e
(meervoud)
der Mann
di
e
Frau
das Kind
di
e
Kinder
de/het: bepaald lidwoord
een: onbepaald lidwoord
ein (mannelijk)
ein
e
(vrouwelijk)
ein (onzijdig)
kein
e
(meervoud)
ein Mann
ein
e
Frau
ein Kind
kein
e
Kinder
(geen)
Slide 11 - Slide
Lidwoorden
"Der" is een ............ lidwoord
"Die" is een .............. lidwoord
"Das" is een ............... lidwoord
Slide 12 - Slide
Aufgaben besprechen
Besprechen: S. 14 / 12 besprechen
Besprechen: S. 16/ Nr. 7,8,10,11
S.20/ Nr. 14,15,17
S. 23/ Nr. 1,2
S. 28/ Nr. 1,2,4
S. 32/ Nr. 7-14
Slide 13 - Slide
Aufgaben machen
Machen: L5: S.36/ Nr. 1,2,7,8,9,10,11,12
timer
1:00
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Welche Zahl hörst du?
A
14
B
16
C
13
D
12
Slide 16 - Quiz
Welche Zahl hörst du?
A
8
B
9
C
19
D
2
Slide 17 - Quiz
Welche Zahl hörst du?
A
21
B
16
C
20
D
21
Slide 18 - Quiz
Wie schreibst du 68 auf Deutsch?
A
achtundsechszig
B
sechsundachtzig
C
sechundachtzig
D
achtundsechzig
Slide 19 - Quiz
Wie schreibst du 47 auf Deutsch?
A
siebundvierzig
B
siebenundvierzig
C
vierundsiebenzig
D
vierundsiebzig
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Wat betekent het Duitse woord ''was''?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat
Slide 22 - Quiz
Wat betekent het Duitse woordje "wie"?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
hoe
Slide 23 - Quiz
Wat betekent wer?
A
wie
B
hoe
C
wat
D
waar
Slide 24 - Quiz
________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher
Slide 25 - Quiz
_______ heißt du?
A
was
B
wie
C
wo
D
wann
Slide 26 - Quiz
______ kommst du? Aus Berlin!
A
wer
B
wie
C
was
D
woher
Slide 27 - Quiz
Welke lidwoorden ken je in het Duits
A
der
B
die
C
das
D
der - die - das
Slide 28 - Quiz
Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:
A
vrouwelijk
B
onzijdig
C
meervoud
D
mannelijk
Slide 29 - Quiz
Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:
A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk
D
vrouwelijk en meervoud
Slide 30 - Quiz
Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden die zijn:
A
mannelijk
B
onzijdig
C
meervoud
D
vrouwelijk
Slide 31 - Quiz
Wat zet je voor Vater?
Slide 32 - Open question
Noem een woord waar je
"die" voor kunt zetten.
Slide 33 - Mind map
Wat zet je voor Kuh?
A
der
B
die
C
das
Slide 34 - Quiz
Wat zet je voor Schwester?
A
der
B
die
C
das
Slide 35 - Quiz
Wat zet je voor Kinder?
A
der
B
die
C
das
Slide 36 - Quiz
Wat zet je voor: Eltern?
A
die
B
das
C
der
Slide 37 - Quiz
......... Onkel?
A
die
B
das
C
der
Slide 38 - Quiz
Welke persoonlijke vnw ken je in het Duits
A
mein - zijn - ihr- hun
B
dein- deine- euere- sie
C
sein- ire- meiner- mich
D
sein- deine- unsere- ihre
Slide 39 - Quiz
(zijn).............Brüder?
A
sein
B
seine
C
ihr
D
ihre
Slide 40 - Quiz
(mijn)..............Kind?
A
mein
B
meine
C
unser
D
unseree
Slide 41 - Quiz
(jullie)..............Schule
A
unser
B
euere
C
eure
D
unsere
Slide 42 - Quiz
(hun)..............Glas?
A
Ihr
B
ihr
C
ihre
D
Ihre
Slide 43 - Quiz
Vul in: Wie alt............dein Vater?
A
sind
B
hat
C
ist
D
bist
Slide 44 - Quiz
Vul in: Wer (wonen)................in der Nähe?
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt
Slide 45 - Quiz
Vul in: Warum (groeten)................ihr eure Lehrerin nicht?
A
grüßen
B
grüsst
C
grüßt
D
grüße
Slide 46 - Quiz
Habe ich mein Lernziel erreicht?
Slide 47 - Slide
Kannst du die Zahlen auf Deutsch?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 48 - Poll
Kannst du die Artikel auf Deutsch anwenden?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 49 - Poll
Kannst du die W-Fragen auf Deutsch?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 50 - Poll
Hausaufgabe
Lernen:
LB: K1: L1- L6 ( Wörter) Redemittel (Blatt)
Machen:
Aufgaben fertig machen
Slide 51 - Slide
Tekst
Slide 52 - Slide
More lessons like this
9.Stunde 2H 22/23
September 2022
- Lesson with
43 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
14.Stunde 2HV 22/23
October 2022
- Lesson with
47 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
17.Stunde 3H 22/23
October 2022
- Lesson with
52 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
11.Stunde 3H 22/23
September 2022
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
12.Stunde 3HV 24/25
October 2023
- Lesson with
32 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
2H 33.Stunde 22
April 2022
- Lesson with
28 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2H 30.Stunde 22
March 2022
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2H 28.Stunde 22
March 2022
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2