1.1 Wat wil je kopen?

H1 Verstandig kopen
Economie
1.1 Wat wil je kopen?

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H1 Verstandig kopen
Economie
1.1 Wat wil je kopen?

Slide 1 - Slide

Deze les...
Introductie Economie
Uitleg 1.1
Maken huiswerk 1.1

Slide 2 - Slide

§1.1 Wat wil je kopen?
Wat weet je na deze les?(Leerdoelen)
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften.
-De verschillen tussen goederen en diensten.
-Hoe je geldbedragen juist noteert.
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je een gemiddelde berekend. 

Slide 3 - Slide

Basisbehoeften
Zijn noodzakelijke behoeften 

Goederen en diensten die je nodig hebt om te overleven.

VB: eten, drinken, kleding, onderwijs en woonruimte. 

Slide 4 - Slide

Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. 
Het zijn luxeproducten.

VB: vakanties, een auto, scooter etc.

Slide 5 - Slide

Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je. 

Slide 6 - Slide

timer
1:00
Goederen

Slide 7 - Mind map

timer
1:00
Diensten

Slide 8 - Mind map

Nog enkele voorbeelden goederen:
-De tafel
-Je pen
-Een auto
-Het bord
-Je kluisje
-Je fiets

Nog enkele voorbeelden diensten:
-Je legt iets uit aan iemand.
-Je helpt iemand met oversteken.
-De taxi chauffeur die je wegbrengt.
-De cassiere achter de kassa
-De timmerman die je deur maakt.

Slide 9 - Slide

Ruilen
-Het ruilen van spullen= directe ruil
-Het ruilen voor geld= indirecte ruil

Slide 10 - Slide

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)

Slide 11 - Slide

Consumeren
Het kopen van goederen en/ of diensten. Als je iets koopt ben je een consument. Wat je koopt maakt niet uit. 

Slide 12 - Slide

Zelfvoorziening
Iets zelf maken i.p.v het product kopen. 

Voorbeelden:
Zelf een taart bakken, moestuin, zelf je kleren maken, je eigen huis bouwen etc.. Kenmerk je koopt het niet maar doet het zelf. 

Slide 13 - Slide

Gemiddelde berekenen
Berekening [het totaal : het aantal = gemiddelde]

Stel je haalt de volgende cijfers 6, 5 en een 7. Wat is je gemiddelde?

6+5+7= 18 (het totaal)           van drie cijfer dus het aantal = 3
18:3= 6 is je gemiddelde cijfer.

Slide 14 - Slide

Geld noteren
Geld noteer je altijd met 2 cijfers na de komma.

Bijvoorbeeld: €2,99
Als een product €2,00 kost, mag je de twee nullen weglaten -> €2
Klik Hier!
Klik hier!
Klik hier!

Slide 15 - Slide

Wat is consumeren?
A
Zelf een taart bakken.
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 16 - Quiz

Wat is een huis voor een behoefte?
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften

Slide 17 - Quiz

Reisbureau Atlantis levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 18 - Quiz

Is hier sprake van zelfvoorziening?

Ik koop eigen gekweekte groenten van de groenteboer.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Iedereen boven de 12 jaar is bijna altijd een consument.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Pak je rekenmachine

Slide 21 - Slide

Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen voor € 2 + € 3 + € 1,50 + € 1,50. Wat kost een artikel gemiddeld?
A
€2,00
B
€2,17
C
€1,63
D
€1,30

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video