Beeldspraak herhalen en stijlfiguren V3

Stijlfiguren, beeldspraak 
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolhavoLeerroute HLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stijlfiguren, beeldspraak 

Slide 1 - Slide

PTA 3, leerstof + boekopdracht
Leesvaardigheid: Herhaling van betrouwbaarheid (H2) en argumentatie (H 3 en 4) en samenvatten (H6)
Grammatica: herhaling redekundig en taalkundig ontleden (H2 en 3). Bepaling van gesteldheid en ondergeschikte bijwoordelijke bepaling overslaan.
Taalverzorging: Herhaling stijlfiguren en beeldspraak (H3 en 4). Leerling hoeft de verschillende soorten metonymia niet te kennen. Spreekwoorden, zegswijzen en gezegden (H5) en Spelen met taal (H6).
De leerlingen:
- Weten hoe je de betrouwbaarheid van informatie kunt controleren.
- Weten hoe je meningen en argumenten onderscheidt.
- Weten hoe je verschillende argumentatievormen herkent.
- Weten hoe je een tekst kunt samenvatten.
- Weten wat beeldspraak is en kunnen verschillende soorten beeldspraak herkennen.
- Weten wat uitdrukkingen zijn en in welke varianten ze voorkomen.
- Weten op welke manier ze met letters en woorden kunnen spelen.
- Weten wat stijlfiguren zijn en hoe je ze in een tekst kunt inzetten.
- Kunnen zinnen taalkundig en redekundig ontleden.


Slide 2 - Slide

Lesplanning
Herhalen beeldspraak, stijlfiguren en rijm

Maken van opdrachten uit je boek



Slide 3 - Slide

Stijlfiguren: welke bespreken we?
- Herhaling                                 - eufemisme       
- pleonasme                              - hyperbool
- tautologie                                - understatement
- parallellisme                               - woordspeling
- opsomming (enumeratie)              - ironie
 - tegenstelling                              - sarcasme
- paradox                                   


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welk stijlfiguur herken je hier?
'Het licht weerkaatst op de witte sneeuw.'
A
tautologie
B
pleonasme
C
understatement
D
eufemisme

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide


Slide 19 - Open question

Welk stijlfiguur herken je hier?
'Vorig jaar heeft mijn cavia helaas zijn laatste adem uitgeblazen.'
A
tautologie
B
pleonasme
C
understatement
D
eufemisme

Slide 20 - Quiz

Welke stijlfiguur herken je hier?
'Zij steunen elkaar door dik en dun.'
A
tegenstelling
B
paradox
C
pleonasme
D
herhaling

Slide 21 - Quiz

Welk stijlfiguur herken je hier?
'Van Nederland naar Bonaire is maar een kippeneindje (8000 km).'
A
eufemisme
B
herhaling
C
paradox
D
understatement

Slide 22 - Quiz

Welke stijlfiguur herken je hier?
'Ik heb een uur op je staan wachten.'
A
paradox
B
hyperbool
C
tautologie
D
eufemisme

Slide 23 - Quiz

Welke stijlfiguur herken je?
'Kom je weer niet naar de training? Je inzet is weer uitstekend.'
A
hyperbool
B
sarcasme
C
pleonasme
D
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

Welke stijlfiguur herken je hier?
'De laatsten zullen de eersten zijn.'
A
tegenstelling
B
understatement
C
paradox
D
hyperbool

Slide 25 - Quiz

Ik heb het idee dat ik de stijlfiguren kan herkennen.
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 26 - Poll

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Personificatie
Een levenloos object krijgt menselijke eigenschappen.

Voorbeeld:
Het papier is geduldig.
De stoel zuchtte onder haar gewicht. 

 

Slide 30 - Slide

Metonymia
metonymia = Je gebruikt metonymie als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft.
Bovoorbeeld een deel van het geheel of het gehaal in plaats van het deel
Voorbeeld:
Voor we de bus ingingen, telde de buschauffeur eerst alle koppen.
Nederland won met 3-0 van Duitsland.
Ik lust nog wel een kopje.

Slide 31 - Slide

'Laptops met Windows zijn stom. Geef mij maar een Apple.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 32 - Quiz

'Hoorde je die klas met elkaar kletsen? Wat een kippenhok was dat lokaal!'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 33 - Quiz

metafoor
metonymia
personificatie
vergelijking 
Hitler rukte razendsnel op naar de Duitse grens
Het riviertje kabbelde vriendelijk door het dal.
Je hartslag sust me in slaap.
We zullen haar uit de brand helpen.
Tijd is als lucht: je ziet het niet maar het is er wel.
Zij is tot over haar oren verliefd.
Het hele lokaal viel stil na die opmerking.

Slide 34 - Drag question

Welke vorm van beeldspraak herken je hier?
'Zoek toch eens een leuk vriendje; je komt altijd maar aanzetten met zoโ€™n babyface. '
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 35 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak herken je hier?
'Wij maakten een mooie tocht op de rug van het schip der woestijn.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 36 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak herken je hier?
'Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm.'
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 37 - Quiz


A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 38 - Quiz

metafoor
metonymia
personificatie
vergelijking
Die mevrouw is ijdel als een pauw.

Voetbal is oorlog.
Het is hier net een kippenhok!
De bal huppelde als bij toeval de goal in.

De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
Zullen we nog een glaasje drinken?
Even de neuzen tellen.

Slide 39 - Drag question

Slide 40 - Slide

Beschrijf een gebeurtenis en gebruik hierin beeldspraak.

Slide 41 - Open question